donderdag 18 september 2008

Tante Jeanne

Vierentachtig is ze geworden. De zus van mijn vader. Ze is een belangrijk onderdeel van mijn jeugd, van mijn leven. Ze woont bij opa en oma. Opa en oma wonen nog geen 200 meter bij ons vandaan en ik ben er bijna dagelijks. Mede dankzij tante Jeanne kunnen René en ik ons eerste huis kopen.
Ze is altijd alleen gebleven. Of dat een gevolg is van de oorlog, het kamp (de jaren dat ze normaal gesproken een echtgenoot tegen het lijf zou lopen zat ze opgesloten) en haar astma zullen we nooit weten. Intelligent is ze wel, ze doorliep de HBS en werkt haar hele arbeidzame leven als (directie)secretaresse. In de tijd dat relatief weinig vrouwen werken een goede baan.
Als oma in 1980 overlijdt blijft ze alleen achter. Gepensioneerd, weinig vrienden, nauwelijks familie.
Ze is eenzaam, maar te bang om er iets aan te doen, wat we haar ook aandragen. Ze woont in een flat waar amper sprake is van enige sociale samenhang, maar volgens haar ‘is het er prima en heeft ze het nog nooit zo goed gehad’. Bovendien mag ze ‘niet klagen’.
De laatste jaren gaat haar gezondheid flink achteruit. Ze heeft het vaak benauwd en ook geestelijk heeft ze het moeilijk. Maar nog steeds wil ze zich niet laten helpen. De geriater waar ik met haar naar toe ga zegt dat ik me er bij neer moet leggen; als iemand niet geholpen wil worden, dan moet je dat accepteren. Zo blijft ze alleen in haar appartement en raakt steeds meer van zichzelf en van ons kwijt.
In januari 2007 heb ik een afspraak bij de geriater. Als ik aan kom rijden zit ze niet – zoals ik van haar ben gewend – beneden op me te wachten. Ik vind haar boven, zó benauwd dat ze niet meer vooruit kan. Haar benen lijken op de poten van een olifant. Niet aardig gezegd, maar zo dik zijn ze wel. Ik twijfel: moet ik 112 bellen of proberen haar in de auto te krijgen en meteen naar het ziekenhuis te rijden? Ik besluit tot het laatste; als ik haar in de auto heb zijn we sneller in het ziekenhuis dan wanneer ik op een ambulance moet wachten. Het lukt. Bij het ziekenhuis gekomen neemt een auto de laatste rolstoelplek in en verder is er geen parkeerplaats. Uit de auto stappen twee vrouwen van mijn leeftijd die duidelijk niets aan hun benen hebben. Ik vraag of ze de plek echt nodig hebben en probeer uit te leggen dat ik met tante Jeanne echt niet kan lopen. ‘Nou, we hebben een kaart hoor!’ snauwen ze me toe en wandelen vlotweg naar de ingang. Het is bezoekuur en ik weet zeker dat ze gebruik maken van het feit dat op deze plek nooit controle is (het is een polikliniek ingang) en dat ze zo mooi kunnen parkeren tijdens hun bezoekje. (Ik krijg heel sterk de neiging om met een sleutel in mijn hand even heel dicht langs de auto te lopen, maar ik ben te netjes opgevoed…)
Om een lang verhaal kort te maken; tante Jeanne wordt meteen opgenomen. Nare weken volgen: ze is verdrietig, ze wil naar huis, ze wil niet meer leven, de Jappen komen langs, ze is benauwd, kortom; het gaat slecht met haar. Via een tijdelijke plek in een verpleeghuis wordt een vaste plek gezocht. Net als die in zicht komt gaat ze zo hard achteruit dat de verpleeghuisarts me vertelt dat ze met een paar dagen zal overlijden. De laatste nacht zit in aan haar bed. Ze is diep in slaap. Ik heb gezegd dat ik wil dat ze medicijnen krijgt als ze onrustig wordt, ik weet te goed hoeveel invloed het ‘kamp’ nog kan hebben in die laatste uren. Gelukkig wordt er goed naar me geluisterd en wordt me verzekerd dat ze zoveel medicijnen krijgt dat ze geen last heeft van haar benauwdheid en dat ze niet bang is.
Ze overlijdt als de zon opkomt, terwijl mijn moeder en ik aan haar bed zitten. Met haar verdwijnt een belangrijke stuk van mijn jeugd.
We regelen de crematie. Een half jaar later krijg ik bericht van het crematorium: wat gaan we doen met haar as? Ik laat het uitstrooien op dezelfde plek waar ooit ook de as van opa en oma is uitgestrooid. Op dat moment weet ik al dat we naar Indonesië gaan. Ik bel het crematorium en vraag of ik een beetje as van haar mag bewaren. Dat mag. Ik zoek een urntje uit en krijg een Engelstalig brief mee waarin staat wat daarin zit en dat ik het rechtmatig bij me heb.



In juli zit het urntje in mijn koffer. Vandaag – 15 juli – zijn we in Magelang, de geboorteplaats van tante Jeanne. Op het plein midden in de stad stappen we uit. We strooien de as uit op de plaats waar ooit haar leven begon.
Ik denk dat ze dat – samen met mijn vader gezeten op hun wolk – wel erg mooi gevonden zou hebben (en dus zou ze er heel hard om hebben gehuild).
Voor mij is het af; ik heb haar naar huis gebracht. Naar het land waar ze net zo veel van hield als mijn vader.

Selamat jalan tante Jeanne (Goede reis)



Geen opmerkingen: