donderdag 30 oktober 2008

Op kleermakersjacht

Ik ben dol op batikstof en wil graag wat kleren laten maken (want mijn maat hebben ze hier in de winkels echt niet…). Dus gaan we de eerste dag hele dag op Bali naar Sanur. Op zoek naar een kleermaker. Die vinden we al snel. Ik heb een blouse en een broek bij me zodat ik kan vragen hoeveel sarongs ik nodig heb. Eentje maar voor een blouse? Het lijkt mij weinig, maar volgens het meisje in de kleermakerswinkel die we gevonden hebben is het heus goed. Of ze ook weet waar we batik kunnen kopen?
We krijgen het adres van een winkel in Denpasar, de stad die een paar kilometer verderop ligt. In de winkeltjes in Sanur hebben ze best leuke sarongs, maar het zijn wel echte souvenirwinkels, zodat we besluiten naar Denpasar te gaan.
De winkel die op ons briefje staat heeft veel stof, maar geen batik. Het is wel een echte stoffenstraat, er zijn alleen maar winkels met stof. We hebben dan ook vrij snel een batikwinkel gevonden.
Duizenden sarongs liggen er. Over de prijs valt niet te twisten: de baas deelt mee dat hij een prima prijs vraagt en onderhandelen is er niet bij. Dat is niet erg, de gemiddelde prijs van een sarong is zo’n 50.000 roepia’s, omgerekend wel € 3,50. Een dure kost 100.000 roepia’s en dan heeft hij ook nog handgeschilderde, die kosten wel 500.000 roepia’s, ofwel € 35.
Ik heb al snel een aantal sarongs uitgezocht. Renate en Roos willen wel een of twee jurkjes laten maken maar kunnen geen leuke sarong vinden. Zeggen ze… Het zijn er gewoon te veel!


Uiteindelijk kiezen ze er toch een paar uit en helemaal tevreden verlaten we de winkel.
Aan de overkant van de straat is een marktje. De gewone dingen: bananen, ander fruit, eten en sapjes woorden er verkocht maar ook een keur aan bloemblaadjes. In alle kleuren, enorme zakken vol. Ze zijn bedoeld voor de offers die de Balinezen overal brengen: bloemblaadjes en wierook in bakjes van palmbladeren. Ze zetten ze bij de tempels (en versieren zichzelf dan met rijstkorreltjes; op hun voorhoofd en in hun hals) of voor de deur van de winkel. Allemaal bedoeld om de boze geesten weg te jagen.
We proberen een taxi terug te krijgen. Die vinden we niet, maar wel een klein soort busje. Een deur zit er niet in en we passen nauwelijks op de bankjes, maar we komen wel heel terug in Sanur.
Daar gaan we – nadat we ergens koffie hebben gedronken – nog even naar Hardy’s, een enorme supermarkt (ook voor de supermarkt staat een tempeltje en het personeel brengt er doorlopend offertjes) en de drogist. En natuurlijk naar de kleermaker. Ze wil wel graag een voorbeeld voor een jurkje en we beloven daar vanavond mee terug te komen.
Dan gaan we terug naar het hotel, waar met Merette en René heel tevreden aantreffen onder de bomen op het strand.
Heerlijk een hele middag aan het prachtige strand. Het zeewater is heerlijk om in te zwemmen, de stoelen liggen prima en de lunch is ook niet te versmaden.
We vinden alles wel duur op Bali, voor een fikse portie saté betaal je maar liefst 60.000 roepia’s (wel € 4,20)!!! Het duurt even voor we ons realiseren dat Bali goedkoop is en Java spotgoedkoop….We sluiten de avond af bij de kleermaker, waar we een jurkje brengen als voorbeeld. Het is een jurk van Roosmarijn en bij Renate moet er nog wel wat aan worden veranderd. Dat is te ingewikkeld voor het meisje achter de toonbank: nu moet de naaister erbij komen. Ze komt binnen vijf minuten aangetuft op een scootertje en neemt vakkundig alle maten op.


Inmiddels weet ze ook dat ze voor een blouse voor mij iets meer stof nodig heeft dan een sarong, maar dat is geen probleem; we leggen uit in welke winkel we zijn geweest en zij zal zorgen voor extra stof. Dat gaat met wel 25.000 roepia’s per blouse extra kosten, vind ik dat goed? Wel € 1,75; ik kan er mee leven.
We eindigen deze dag bij een restaurant met de illustere naam Swastika. Dat is even wennen hier op Bali, overal zie je ze, de swastika’s, het heiligste symbool van het Hindoeïsme. Het kost moeite om de negatieve associatie die wij met dit symbool hebben los te laten, maar als we er zitten en een verrukkelijke maaltijd voorgeschoteld krijgen (en allemaal een bloemetje in het haar… ) zijn we blij met deze keuze!




zondag 26 oktober 2008

De laatste dag met z’n achten

We rijden in een half uurtje naar Banyuwangi, waar we de ferry naar Bali moeten hebben. De bus gaat mee en zal ons naar ons hotel op Bali brengen en Remco en Elsbeth naar de luchthaven.
We moeten de bus uit en lopend naar de boot. Dat gaat wel even een beetje anders dan bij ons. De plank waar we overheen moeten beweegt vrolijk mee met de golven en het auto/busverkeer dat ook de boot op moet, rijdt rakelings langs ons heen. We wurmen ons langs een vrachtauto en beklimmen een aantal smalle, gammele trapjes. We vinden gelukkig nog een plaatsje op het bovenste dek, in de zon. Want stel je voor dat er inderdaad dolfijnen mee zwemmen, zoals ons programma belooft.
Geen dolfijn te zien en ook de Merapi zien we niet, daarvoor is het niet helder genoeg.
Toch is het een lekker tochtje: we zitten in het zonnetje en zien aan de ene kant Java verdwijnen, terwijl Bali steeds duidelijker in zicht komt.
Roos koopt uiteindelijk een zonnebril, bij een hardnekkige verkoper (twee dagen later gaat ze er bovenop zitten; veel plezier heeft ze er niet van gehad). Hij wil mij ook wel een ‘echte Gucci of Prada’ verkopen. Ik laat hem mijn zonnebril zien en met het oog van de kenner constateert hij: ‘Oh, it’s an original Fendi’, en verdwijnt met zijn handel op zoek naar een ander slachtoffer.


Na een kleine drie kwartier leggen we aan op Bali.
Bali is duidelijk een stuk welvarender dan Java. Alles ziet er net even beter uit: de huizen, de wegen en de mensen. Wat ook meteen opvalt is dat werkelijk elk huis zijn eigen tempeltje heeft. De Balinese bevolking is voor 90% Hindoeïstisch. Langs de wegen zien we talloze winkeltjes waar alle mogelijke onderdelen te koop zijn die je voor een tempel nodig hebt: beelden, trapjes, daken. Hele straten zijn zo een complete Gamma voor de doe-het-zelf tempelbouwer.
Het blijkt nog een uur of vier rijden te zijn naar Sanur, waar ons hotel is. Als we er aankomen is de tijd aangebroken om definitief afscheid te nemen van Albert en onze chauffeurs. De chauffeurs gaan nog dezelfde dag met de bus weer richting Jakarta, Albert doet dat per vliegtuig en gaat dan weer voor de klas. Hij geeft les op een toeristische opleiding.

We zijn erg tevreden over de service van de drie heren en dat laten we – middels een mooie fooi – dan ook blijken.
Ook van Remco en Elsbeth nemen we afscheid; zij vliegen terug naar huis.
Helaas is het niet gelukt om kamers te krijgen met een tussendeur, maar we hebben wel twee kamers heel dicht naast elkaar. Alles op de begane grond.
We kijken nog een beetje rond (mooi strand!) en als we wat hebben uitgepakt en gedoucht eten we in het hotel.
Twee kleuters spelen een soort gamelanmuziek. Ze zijn schattig, maar ook een beetje sneu.
Vroeg naar bed en dan morgen: genieten van zon, zee en strand!

dinsdag 21 oktober 2008

Kaliklatak

Na Probolinggo rijden we in een flink tempo door naar Kaliklatak, een grote, oude plantage. Er wordt vooral koffie en rubber verbouwd, maar ook bananen, peper, nootmuskaat, kaneel en cacao. De plantage is van oorsprong Nederlands en in 1957 overgedragen aan de Indonesiërs.
Er werken zo’n 600 mensen die allemaal – gratis – op de plantage mogen wonen tot aan hun pensioen. Er is een school voor jonge kinderen en als ze ouder zijn gaan ze verderop in de stad naar school. De plantage regelt ook de gezondheidszorg voor de werknemers.
We zijn er rond een uur of half vijf en stappen daarom heel snel in een oude bus zonder ramen voor een rondrit. De plantage ligt prachtig.



We zien de rubberbomen (en de gids demonstreert hoe rubber wordt geoogst), we proeven een cacaovrucht (heel fris) en ruiken aan stuk schors van kaneel. Koffie is er zo ver je kijken kan.
Halverwege de tocht krijgen we koffie of thee. De koffie en pakjes kruiden kunnen we hier ook kopen. Het is koud en begint donker te worden, maar het is een erg leuke ervaring!
We zitten vrij hoog en in de verte dreigen donkere wolken. Zou er echt regen komen?
We slapen in twee cottages die elk twee slaapkamers hebben, een douche die uit niet meer bestaat dan een slang (en in de meeste gevallen te heet water geeft) en een soort eetkamer. Remco en Elsbeth delen hun ‘badkamer’ met een kikker, die duidelijk geen zin heeft om er weg te gaan en elke poging om hem te vangen met een flinke sprong ontwijkt.


Als we uitleggen dat we graag met z’n allen willen eten (met de chauffeurs en Albert) wordt er druk gesleept met tafels en stoelen.
De maaltijd is eenvoudig, maar erg lekker. Rijst met ajam, smoor en boontjes. Kroeppoek erbij, een biertje of wat fris en een bananentoetje toe. Wat wil een mens nog meer! De chauffeurs zitten er een tikje onwennig bij, maar vinden het wel gezellig. Renate heeft gezorgd voor een muziekje en The Beatles blijken weer eens internationaal: iedereen kan meezingen!
We slapen na deze drukke dag als rozen!

De volgende ochtend klinkt er gerommel vanuit de eetkamer: onze ‘houseboy’ dekt de tafel voor het ontbijt. Dat ontbijt is een ware verrassing: wit brood, kaas, hagelslag en ontbijtkoek!
We krijgen bananen en versgebakken koekjes (een soort kwee lapis) mee voor onderweg omdat we die blijkbaar de vorige dag gemist hebben bij de koffie tijdens de tour over de plantage.
Het heeft ’s nachts inderdaad flink geregend en de plantage ziet er het ochtendlicht prachtig uit. Het regent zelfs nog een klein beetje als we vertrekken, maar als we aankomen in Banyuwangi - waar we de boot nemen naar Bali – schijnt de zon al weer uitbundig.
Meer foto's van Kaliklatak

zondag 19 oktober 2008

Probolinggo

Probolinggo. Al vanaf ik me kan herinneren kan ik de naam zonder haperen uitspreken. ‘Mijn vader is geboren in Probolinggo. Dat is in Nederlands Indië.’ (Voor mijn vader is Indië nooit veranderd in Indonesië.)
Hij is er geboren in een huis op het terrein van de suikerfabriek. Geen idee waarom dat huis daar stond en wat mijn grootouders er deden (opa had niets met plantages, hij was docent wiskunde), maar ze woonden ‘op de suikerfabriek’.
Na het bezoek aan de Bromo rijden we naar Probolinggo. Als we er in de buurt komen zien we smalle spoorlijntjes die het landschap doorkruisen. Daarover reden in vroeger tijden de wagons met suikerriet van de plantages naar de suikerfabriek. En hoe dichter we de stad naderen hoe meer vrachtwagens we zien rijden die volgeladen zijn met suikerriet. Een van de wagens slaat linksaf en daar is de suikerfabriek.
Albert gaat informeren of we er even rond mogen kijken. Dat mag als we het voor Java astronomische bedrag van vierhonderdduizend roepia’s (€ 28) betalen. En er moet iemand van de fabriek met ons meelopen.
Deze man zet er meteen flink de pas in. Tot min verbazing klauteren we over rijen wagonnetjes (de ongebruikt op de rails staan), dalen trapjes af en lopen voor mijn gevoel een paar kilometer over het terrein. We eindigen bij een oude vervallen loods met daarin: treintjes… Blijkt dat Remco gezegd had dat – als er nog oude treintjes waren – hij die wel graag wilde zien. Nou ze waren er dus…


Dan lopen we naar een soortoverdekte begraafplaats met een paar enorme grafmonumenten. Hier liggen leden van de familie Etty begraven, ooit de eigenaren van de fabriek.
Als laatste lopen we door de fabriek. Er hangt een enorm zoete, weeïge lucht. Erg schoon ziet het er in mijn ogen allemaal niet uit, maar het is wel boeiend om te zien. De gebouwen van de fabriek lijken nog oud, weinig veranderd sinds de jaren dertig. De apparatuur is wel een stukje moderner. De werknemers in de fabriek vinden het wel leuk dat we er zijn en we trekken veel bekijks. Ze willen graag op de foto.
We eindigen weer bij de ingang van de fabriek. Daar halen de meiden het cadeau te voorschijn dat ze voor oma hebben gekocht. Het is een batik schilderij, gemaakt door een studente die in Nederland is geweest. Ze was erg onder de indruk geraakt van de glas in lood ramen én van alle fietsen. Daardoor geïnspireerd heeft ze een batikdoek gemaakt waarop fietsen en becaks afgebeeld staan als in een glas in lood ramen. Renate en Roos vonden het in Yogyakarta en vinden dat het precies bij opa en oma past: een stukje Nederland en een stukje Indië, gebatikt in glas in lood…


Mijn vader is elf jaar geleden overleden. Achtervolgd door zijn kampverleden is hij bang, verdrietig en boos gestorven. Van hem heb ik geen as. Maar hetzelfde urntje waar de as in zat van tante Jeanne zit nog in mijn tas. Met een klein beetje aarde dat ik bij zijn graf heb weggehaald. Dat strooi ik in iets wat op een soort van tuintje lijkt. En uit datzelfde tuintje neem ik beetje aarde mee. Aarde van Java, van Problolinggo. Als ik terug ben zal ik dat naar zijn graf brengen. Een klein beetje bewaar ik. In dat urntje. Voor mezelf. Is ook deze cirkel rond….

Meer foto's van de suikerfabriek.



vrijdag 17 oktober 2008

De Semeru en de Bromo

Om half vier gaat de wekker. We klauteren in het donker en in de kou naar boven en drinken daar een kopje thee. Het is echt heel koud!
Met een klein busje gaan we op pad. Eerst deze berg weer af en dan bij een volgende weer omhoog. Zo mogelijk nog steiler dan de eerste berg. We schudden en hobbelen dat het een lieve lust is, maar Merette valt toch in slaap.
Na een uurtje rijden parkeert de bus langs de kant van de weg. We zijn duidelijk niet de eerste mensen hier. De rest moeten we lopen en dat is nog een hele klim. Naarmate we dichter bij het plateau komen verschijnen de winkeltjes met kaarten en koffie langs de weg. Hier kan je overal ook jassen huren, maar ik begrijp nu waarom Albert adviseerde dat in het hotel te doen: ze zien er uit alsof ze de laatste zes jaar niet gewassen zijn.
Vanaf het plateau heb je zicht op de caldera van het Tenggermassief (als het licht is, nu zien we nog niks). Als het straks wel licht is moeten we onder andere de Semeru en de Bromo kunnen zien, twee vulkanen.
Hadden wij de illusie dat we op een rustig plekje de zonsopgang zouden bekijken: dat is niet zo. Er staan al zeker een paar honderd mensen op het plateau. Het is nog pikdonker als we er aankomen.


Hoewel het druk is op het plateau, is het er rustig. Iedereen wacht op wat komen gaat, camera’s in de aanslag.
Heel langzaam begint de lucht links van ons te kleuren. Het lijkt er op dat het dit keer een zonsopgang wordt zonder wolken.
Wat er in het uur erna gebeurt is eigenlijk niet met pen te beschrijven. In het oosten komt de zon op, een prachtige zonsopgang.

Bijna recht voor ons verschijnt heel langzaam een aantal machtige bergen. De hoogste ervan is de Semeru, een werkende vulkaan. Hij is 3676 meter hoog en daarmee de hoogste berg op Java. Sinds 1818 is de Semeru 55 keer uitgebarsten. De meest recente uitbarsting begon in 1967 en gaat tot op heden (2007) door. Elke vijf minuten braakt deze vulkaan een indrukwekkende rookwolk uit, die langzaam vervaagt in de lucht en oplost in de omgeving.
De Bromo (2392 meter hoog), de meest bekende vulkaan van Java, is niet te zien. Hij verborgen onder een mysterieus tapijt van mist, dat letterlijk net onder de toppen van de hoogste bergen in de caldera doorrolt. Als je goed kijkt kan je er door heen nog de diepte eronder zien .
Al met al een beeld van buitenaardse schoonheid waar iedereen behoorlijk van onder de indruk is. Wat fijn dat er camera’s zijn om het vast te leggen.


Langs een ongelooflijk steil weggetje rijden we vervolgens de diepte in, naar de bodem van de caldera. Daar moeten we beslissen of we de Bromo op willen. Volgens Albert is het zicht niet mooier dan dat op de Tangkuban Prahu. Het kost vrij veel tijd en het is de bedoeling dat we die avond ook nog een plantage bekijken. Dat halen we niet als we de Bromo beklimmen. De volgende dag is er heel weinig tijd voor de plantage, omdat we dan op tijd de boot naar Bali moeten halen. Remco en Elsbeth vliegen immers naar huis en een vliegtuig wacht niet…
We besluiten om niet onhoog te gaan, maar Merette maakt wel even een ritje op een paard in een omgeving die nog het meest weg heeft van een maanlandschap.

Dan klimmen we weer in het busje en gaan dezelfde, steile weg omhoog. Merette valt meteen in slaap, half vier op is toch wel heel vroeg!
Voor een paar echte wilde apen onderweg maken we haar toch maar even wakker… En gelukkig is ze daar wel blij mee!

Meer foto's van de Bromo en de Semeru

dinsdag 14 oktober 2008

Tosari

De dag nadat we in Sumberglagah zijn geweest brengen we ’s morgens nog door in het heerlijke Tugu hotel. Na de lunch vertrekken we naar Tosari, een dorpje dat vlak bij de Bromo ligt.
Ook hier moeten we het laatste stuk weer met een klein busje. De bagage voor een nacht is apart ingepakt en de rest blijft in de grote bus. De chauffeurs slapen in die bus, dus we hoeven ons geen zorgen te maken of we alles de volgende dag wel weer aantreffen.
Het gaat steil omhoog. We komen aan bij de Bromo Cottages, ons hotel. De receptie ligt op de top van de Penanjakan en de kamers zijn tegen de flank aan gebouwd. Het is duidelijk waarom je hier niet te veel bagage mee naar toe moet nemen; het is behoorlijk afdalen naar de kamer om van de klim naar boven maar te zwijgen.
De kamers zijn simpel. Gaten in het beddengoed, lampjes die het niet doen en een douche waarbij het de vraag is of daar water uit gaat komen. Wel even wat anders na de luxe van de andere hotel.
We gaan flink in de weer met de Deet, want we moeten straks alle trappen weer op naar de eetzaal. Het uitzicht is prachtig, in de diepte liggen huisjes, akkers en bosgebieden rustig in de zon.



Renate en Roos gaan vast boven een biertje halen, wij volgen iets later. Dan blijkt dat er bijna alleen Nederlanders in dit hotel verblijven. Jan Smit heeft al door de eetzaal geklonken en als een Javaanse zangeres een poging doet tot een dans op een klein podium staat er al snel een dikbuikige man mee te kronkelen. Oef, dit is wel een ernstig campinggevoel. (En nee, dan niet een mooie camping ergens in Europa, maar zo’n camping waar je ’s morgens om elf uur al ‘Buurman, biertje?’ kunt horen.)
Snel eten dan maar. We schuiven met Albert aan een ronde tafel. Een mevrouw uit een van de reisgezelschappen komt met een welgemeende waarschuwing: ‘Je moet hier pizza of spaghetti bestellen hoor, geen Indisch, dat kennen ze hier niet…Dan ben je straks allemaal hartstikke ziek!’ Onze immer gelijkmoedige Albert wordt er boos van. Wel ‘duizend keer’ heeft hij hier gegeten en nog nooit is er iemand ziek geworden.
We gaan dan ook lekker aan de nasi en de bami goreng. Het eten is naar Javaanse begrippen vrij prijzig en we hebben ook wel eens lekkerder gegeten, maar het kan er best mee door. Frans Bauer en Jan Smit blijven ons bespaard en om een uur of acht zijn we weer beneden in onze kamers. In een soort winkeltje in het hotel hebben we een jas gehuurd voor René (het vest dat hij mee zou nemen ligt thuis op de bank) want het schijnt morgenvroeg echt koud te zijn.

Dat is het nu trouwens ook al, je kunt goed merken dat het op deze hoogte fris is. Morgenochtend om half vier gaat de wekker…

zondag 12 oktober 2008

Gunung Lawu: onze laatste tempels op Java

Tja, dat moest een keertje misgaan: ik heb al veel verhalen geschreven over onze reis en zet ze - met tussenpozen van een paar dagen - op mijn weblog. En nu ben ik er dus eentje vergeten. Deze tempels bezochten we op weg van het heerlijke Lor In hotel naar het - al even fijne - Tugu hotel in Malang.... Maar hier dan toch het verhaal van deze twee bijzondere tempels.

Het kost even moeite om afscheid te nemen van het Lor In, maar we zitten toch keurig op tijd in de bus. Op weg naar onze laatste tempels op Java.
Alleen al de rit er naar toe en het uitzicht onderweg is meer dan de moeite waard. We rijden bergop en komen uiteindelijk op een punt waar onze grote bus niet meer verder kan en we moeten overstappen in een klein busje.
We zien theeplantages zo ver we kunnen kijken. Een grote zee van donkergroene blaadjes. Af en toe een kleurig plukje er tussen als er mensen aan het werk zijn.
Het stijgingspercentage van de weg is hoog (een bordje met het percentage is hier nog niet uitgevonden) en onderweg passeren we de nodige vrouwen met zware pakken op hun rug en op hun hoofd. Het leven is hier zwaar. Je blijft er overigens wel heel slank bij!

De tempels die we vandaag bezoeken liggen op de flank van de Gunung Lawu, die ruim 3200 meter hoog is. We beginnen met de hoogstgelegen tempel: Candi Ceto. Een vreemde mengeling van Hindoeïsme en Inca-invloeden en met schildpadden en vleermuizen. En veel, heel veel ‘vruchtbaarheidssymbolen’ en erotische plaatjes.
Tempel in de mist wordt hij ook wel genoemd, en dat klopt aardig, acht jaar geleden heeft Remco er nauwelijks iets kunnen zien. Vandaag is het prima weer.
Het is nog een hele klim naar het bovenste terras, maar absoluut de moeite waard.
Leuke bijkomstigheid is dat er nauwelijks toeristen zijn, deze tempels zijn blijkbaar niet bekend genoeg.

Met het kleine busje dalen we naar de Candi Sukuh. Bijzonder aan deze tempel is dat er een piramide staat. De piramide zou volgens archeologen in 1430 of daaromtrent gebouwd zijn. De architectuur is dezelfde als van de piramiden in Mexico en Guatemala.
Ook in Candi Sukuh vinden we de schilpadden die de wereld zouden dragen.
Candi Sukuh is een vruchtbaarheidstempel en dat is te zien. Werkelijk overal vind je fallussymbolen en mannelijke figuren die - in elk geval vanaf hun middel naar beneden – volkomen naakt zijn.
Albert heeft inmiddels meegekregen dat Merette blote mannen heel interessant vindt. Hij verkneukelt zich als we aan de voet van de tempel staan. ‘Wacht maar’, belooft hij ‘er staat boven een erg mooi beeld voor haar!’

We wandelen rustig naar boven. En ja, daar staat hij: een beeld zonder hoofd, maar met een enorme penis die omhoog reikt tot halverwege de kin van de beste man. Mijn oplettende dochter heeft maar een paar seconden nodig voor ze hem ziet. ‘Mama kijk! Piemel!!’ roept ze (soms is het heel fijn als niemand Nederlands verstaat). Tja, dat valt niet te ontkennen. Ze moet er erg om giechelen en wil het beeld graag nog even van dichtbij bekijken.
Wij amuseren ons ook een nog een tijdje met de afbeeldingen die aan de verbeelding niets te wensen overlaten.














Dan gaan we nog een keer met z’n achten op de foto. Vragen de chauffeur van het kleine busje of hij ons met z’n negenen (met Albert erbij) op de foto wil zetten. Dat wil hij. Met mijn camera is het geen probleem. Maar als Remco hem vraagt om met zijn spiegelreflex een rechtopstaande foto te nemen krijgen we een wonderlijk resultaat.


We dalen weer af naar het kleine busje en genieten nogmaals van het prachtige uitzicht vanaf deze gunung (berg).
Als we bij de grote bus aankomen blijkt er wel een kleine tegenvaller: we mogen de bergpas niet over en moeten terug naar Solo om van daaruit naar Malang te rijden. Daar komen we dan ook pas ’s avonds tegen een uur of negen aan in het inderdaad prachtige Tugu hotel. Er is een heuse vleugel voor ons gereserveerd, er liggen bloemetjes en een welkomstkaartje op ons bed en het restaurant is nog open. Hier vermaken we ons wel een paar dagen!

Meer foto's van Candi Ceto en Candi Sukuh.

donderdag 9 oktober 2008

Sumberglagah; de andere kant van Indonesië (3 )

We verlaten het ziekenhuis om naar het dorpje te gaan. Dat ligt op een paar honderd meter, maar dat mogen we beslist niet lopen. Stel je voor! Er worden twee grote SUV’s aangerukt (per inwoner zijn er niet veel auto’s volgens de boekjes, maar de auto’s die er zijn zijn allemaal groot en heel nieuw…)
In het dorp wonen allemaal gezinnen waarvan minimaal een gezinslid lepra heeft (gehad). In dit dorp bouwen ze weer een leven op, de kinderen gaan naar school, de volwassenen werken. Ze hebben een winkeltje, een stukje land of een kwekerij. Bijna altijd gefinancierd met een microkrediet.
We gaan eerst naar Sulima, weduwe van de man die lange tijd chief van het dorp is geweest. ‘Een hele goede chief’, vertrouwt Diana me toe. ‘We zijn niet blij met de chief die er nu is, maar we kunnen er niet veel aan doen. Er is wel een goede vice-chief, daar kunnen we prima mee werken. En met dokter Nanang, de directeur van het ziekenhuis ook. Ik hoop dat die nog heel lang blijft. Samen negeren we de huidige chief gewoon en dan komt het wel goed!’
Sulima staat met een baby op haar arm op ons te wachten. Het is haar kleinkind, haar dochter staat wat verlegen op de achtergrond. ‘Dat kind is veertien!’ roept Renate. Maar we vergissen ons: ze is 18 en dan hebben bijna alle meisjes hier al lang een kind. ‘We willen wel dat ze langer naar school gaan’, verzucht Diana, ‘en we willen dat ook zeker financieel ondersteunen. Maar het is hier zo gewoon geworden dat ze op hun vijftiende, zestiende gaan trouwen, en dan willen ze dat allemaal. Dat is niet tegen te houden. Dan proberen we er in elk geval voor te zorgen dat ze hun eigen geld kunnen verdienen door ze met een microkrediet te helpen om iets op te bouwen. Ze krijgen niks, ze moeten alles terugbetalen, al zijn we soms wel coulant met de termijnen.’
Sulima maakt van de gelegenheid om Diana te vragen om een nieuw krediet. Ze wil – samen met haar nieuwe echtgenoot – een stuk land kopen en heeft daar 5 miljoen roepia’s voor nodig (€ 350). ‘Dat krijgt ze niet hoor, dat is veel te veel. Dan kopen ze te veel land en kunnen het vervolgens niet behappen. We gaan met ze om tafel om eens te kijken hoeveel land ze aan kunnen en dan krijgt ze wel een krediet. Maar met twee of drie miljoen zijn ze prima geholpen’ beslist Diana meteen. Twee of drie miljoen roepia’s, dat is een bedrag tussen de € 140 en € 210!
Een paar huisjes verderop wil een vrouw ons heel graag het pakhuis laten zien dat ze met behulp van een krediet hebben gebouwd. Ze bewaren en drogen er kapok, dat vervolgens wordt verkocht aan de fabriek. Het pakhuis is niet veel meer dan een bamboe schuur, maar het zorgt ervoor dat er geld binnen komt. Ze wil binnenkort een aanvraag doen voor een nieuw krediet en een tweede pakhuis bouwen.
We hebben pennen en kleine hebbedingetjes voor meisjes meegenomen: knipjes, kettinkjes, armbandjes. De kinderen zijn er dol op en we delen grif uit.
Ook hier zijn de mensen allemaal heel vriendelijk. Ik voel met nog steeds een beetje een voyeur. Diana verzekert me dat de mensen het geweldig vinden dat we er zijn. ‘Ze krijgen echt nooit aandacht van buitenlanders, ze vinden het heel bijzonder dat jullie langskomen.’



Diana neemt ons mee naar een huisje waar een paar kassen bij staan en waar heel veel planten in de tuin staan. Het is een kwekerij en de trots van een wat oudere man. Hij ziet heel weinig, zijn ogen zijn aangetast door de lepra. Hij heeft een arm- en een beenprothese, maar is toch in staat zijn planten te kweken. Ze staan er prachtig bij. Of zijn dochter en zijn vrouw hem helpen bij de verzorging van de planten? Nee, hij doet het allemaal alleen.
Diana: ‘Wat hij heeft opgebouwd is zó knap. Hij ziet bijna niks, heeft flinke beperkingen aan zijn arm en been, maar is altijd met zijn planten in de weer.’
We bewonderen zijn kassen en zijn planten. Renate en Roosmarijn krijgen een uitgebreide uitleg in het Bahasa Indonisia. Ze proberen de man uit te leggen dat ze dat niet verstaan, maar hij laat zich er niet door weerhouden en blijft enthousiast vertellen over de planten die hij kweekt (we nemen tenminste maar aan dat het daarover gaat…)

Onderweg komen we een oudere vrouw tegen die bezorgd haar hand aan Diana laat zien. Ze heeft een klauwhand. Haar vingers zitten zo strak tegen haar handpalm aan dat ze de plek niet kan afdrogen als ze haar handen heeft gewassen. Gevolg: een nare smetplek, die niet meer geneest. ‘Ze voelt er niks van’, legt Diana uit. ‘Maar er moet wel wat aan gebeuren, anders vreet het haar hele hand aan.’
Dan komen we bij het huis waar Irmawati woont, een inmiddels zestienjarig meisje dat Wieke tijdens haar acties leerde kennen, toen ze nog heel klein was. Ze loopt op blote voeten. Draagt een spijkerbroek met wijde pijpen die ruim over haar voeten valt. Zo is nauwelijks te zien dat haar voeten behoorlijk misvormd zijn door de lepra. ‘Ze zou haar speciale sandalen moeten dragen,’ foetert Diana. Het meisje lacht verlegen. ‘Volgende maand gaat ze trouwen. Zo jammer! Ze zou nog een opleiding moeten doen in plaats van hier volgend jaar met een kind te lopen. Gelukkig heeft haar verloofde wel een baan, dus er komt in elk geval geld binnen.’


Irmawati wil wel met haar aanstaande op de foto. Ze zien er gelukkig uit zo samen. We wensen het jonge stel veel geluk en zoeken dan de auto’s weer op.

We nemen afscheid van Dokter Nanang en Dokter Ratna Kusuma. Diana moet eigenlijk al terug naar Surabaja, maar gelukkig wil ze het eerste stuk van de route wel afleggen bij ons in de bus. De auto die haar naar huis brengt rijdt achter ons aan.
In de bus praten we nog wat na. We hebben geld bij ons (met de verzekering van Wieke dat Diana van elke euro er twee weet te maken en dat het absoluut op de goede plek terecht komt) en een paar persoonlijke cadeautjes voor Diana. Wat heerlijk dat we zeker weten dat het met een paar van die microkredietjes nu wel goed komt.
‘You’re a special family’, zegt Diana. Ik zeg dat ik ons niet zo heel bijzonder vind. ‘Jawel. Dat zijn jullie wel. Dat je een hele dag van je vakantie opoffert om naar dit project kijken, dat is heel bijzonder. Dat heeft nog nooit iemand gedaan.’
Daar ben ik dan weer stil van. Wij deden het wel. En het werd een van de meest bijzondere dagen van de vakantie.
Sumberglagah staat voor altijd op mijn netvlies.

zondag 5 oktober 2008

Sumberglagah; de andere kant van Indonesië (2)

Als we aankomen bij het ziekenhuis van Sumberglagah staat er een complete delegatie op ons te wachten. En iemand met een hele grote camera (een Canon, nog net even een slag nieuwer dan die van René…) Het is zaterdag en dus zijn ze bijna allemaal gekleed in batik blouses. Dokter Nanang, de directeur van het ziekenhuis en zijn staf heten ons van harte welkom.
Ik voel me enigszins opgelaten, want ik krijg zo’n vaag vermoeden dat we als VIP’s een complete rondleiding krijgen in het ziekenhuis.
En dat vermoeden klopt. We beginnen op de vrouwenafdeling. Op de brandschone, maar heel simpele bedden zitten vrouwen zonder vingers, handen of benen. Dokter Nanang en Diana stoppen bij bijna elk bed. Ze maken grapjes, luisteren naar de vrouwen en moedigen ons aan om vooral foto’s te maken. De vrouwen willen heel graag met ons op de foto. Willen heel graag dat we ze aanraken, bij ze op bed komen zitten. Er zit een vrouw op een bed zonder vingers. ‘Voor haar hebben we een naaimachine gekocht’, vertelt Diana. ‘Die wilden we brengen, maar ik wist niet dat ze in het ziekenhuis was.’ Een naaimachine? Met zulke handen kan ze toch niet naaien? ‘Ja hoor’, lacht Diana, ‘ze kan heel goed naaien. En daar verdient ze ook wat geld mee.’ ‘Wie doet dan de draad in haar naald?’ wil ik wel even weten (want daar heb ik met mijn leesbril al moeite mee en ik heb tien prima vingers). ‘Dat doet ze ook zelf’, vertelt Diana en vertaalt tegelijkertijd mijn vraag. Ik zeg dat ik daar heel veel bewondering voor heb en ook dat wordt meteen vertaald. Ze lacht verlegen en wil dan wel graag met mij op de foto.
In een halletje treffen we twee heel oude vrouwen. ‘Zij hebben niemand meer, geen familie, geen huis, niks. Dus wonen ze hier. Al jaren’, legt Diana uit.
Ze kent iedereen in het ziekenhuis en weet van iedereen wat er aan de hand is. Ze willen allemaal heel graag hun verhaal bij haar kwijt.
Dan komen we op de mannenafdeling. Ook daar willen ze graag op de foto. Enne…liefst met onze dochters!
Renate en Roosmarijn kletsen zo goed en zo kwaad als het gaat met de jongere leden van de staf. Hun Engels is niet heel goed, maar met handen en voeten komen ze een heel eind. Er is ook een heel jonge vrouwelijke arts. Zij vertelt dat ze nog graag in Nederland een studie zou willen doen op het gebied van psychologie. ‘Deze mensen hebben zulke grote sociale en psychische problemen. Ze moeten verder leven in een maatschappij die hen eigenlijk niet meer wil. Ik wil ze leren hoe ze daar mee om moeten gaan, hoe ze sterker in hun schoenen kunnen staan.’
De heren zijn aardig opgewekt. Ze laten bijna trots hun geamputeerde ledematen en prothesen zien. ‘Ze zijn geen bezoek gewend van vreemden’, zegt Diana. ‘Ze vinden het fantastisch dat jullie hier zijn, dat er mensen zijn uit Holland die zich voor hen interesseert. Hier zijn ze voor niemand interessant. Nou ja, voor ons.’
Bij een van de mannen vertelt Diana: ‘Hij werkt bij de luchtmacht. Is meteen met de eerste klachten naar de arts gegaan, maar die heeft niet herkend dat het lepra was. Volgens hem was het een onschuldige huidziekte, die wel weer over zou gaan. Hij kreeg een zalfje. Daar kan ik me nou zó boos om maken. Zo’n arts moet beter weten! Nu is het te laat en houdt hij er toch restverschijnselen aan over.’
In een hoekje ligt een heel oude man. Hij is in de negentig en ziet er heel broos en ziek uit. ‘Twee dagen geleden kon hij nog lopen’, zegt Dr. Nanang. ‘Maar hij is gevallen en kan hij niets meer.’ Niemand weet precies hoe lang de man al in het ziekenhuis woont, maar ook hij heeft geen familie die zich om hem bekommert.

Er is een orthopedisch instrumentenmaker in het ziekenhuis. Dr. Nanang laat ons zien hoe de prothesen en schoenen de afgelopen jaren verbeterd zijn. Dat vindt Merette wel interessant (de rest van het ziekenhuis vindt ze toch wel griezelig, ze houdt niet van zieke mensen), ze heeft immers zelf orthopedische schoenen. Of ze die dan wel even uit wil doen? Dan kan de instrumentenmaker de schoen even goed bekijken. Dat wil ze wel en ze vindt het wel leuk dat haar schoen van binnen en van buiten wordt bekeken.


Als we het hele ziekenhuis hebben gezien worden we meegetroond naar een nieuw gedeelte, voorzien van airco! Even afkoelen en napraten met de staf onder het genot van een flesje water en vers fruit.
Na alle luxe hotels en prachtige bezienswaardigheden is dit wel even de andere kant van Indonesië…

Meer foto's van Sumberglagah (ziekenhuis en dorp)

vrijdag 3 oktober 2008

Sumberglagah; de andere kant van Indonesië (1)

Een paar maanden voor we naar Indonesië gaan hoor ik van Sumberglagah, een lepradorpje op Java dat ligt tussen Malang en Surabaya.
Wieke Biesheuvel heeft een aantal jaren geleden via Libelle acties gevoerd voor het dorp en is er een aantal keren geweest.
Ze is heel benieuwd hoe het met de mensen daar gaat en ik wil er wel een kijkje nemen als het in het programma in te passen is.
Ik krijg het mailadres van Diana, een arts die er voor de Lepra Stichting werkt. We mailen wat heen en weer en vanuit Malang moet Sumberglagah goed per bus bereikbaar zijn. Ze zal contact met me opnemen als we in het Tugu Hotel zijn.
Dat doet ze dan ook en ze zal zaterdagmorgen vroeg in het hotel zijn om met ons naar het dorp te gaan.

Ze zit al in de ontbijtzaal voor wij er zelf zijn: een kleine Chinese vrouw. National Leprosy Advisor staat er op haar visitekaartje. Ze is actief in heel Indonesië.
Tijdens de ongeveer twee uur durende rit vertelt ze dat lepra in dit deel van Java nog veel voorkomt. Dat mensen de eerste tekenen van lepra niet herkennen. Of dat ze zich schamen als ze de eerste verschijnselen constateren en er dan niet – of te laat – mee naar de arts of de gezondheidspost gaan. Want een leprapatiënt is niet meer welkom bij zijn familie en in zijn dorp. Terwijl het juist in het begin heel goed behandelbaar is (de behandeling bestaat uit medicijnen die – afhankelijk van de ernst van de situatie – een half jaar tot een jaar moeten worden ingenomen) en de klachten helemaal kunnen verdwijnen. Bovendien is de ziekte nauwelijks besmettelijk. Ze wordt weliswaar veroorzaakt door een aan tuberculose verwante bacterie, maar levert pas een gevaar op als je heel lang, heel intensief (lichamelijk) contact zou hebben met patiënten. Volgens Diana is dat risico te verwaarlozen.
De gevolgen van de ziekte zijn onomkeerbaar. Aangetaste ledematen of ogen zullen nooit meer genezen. Vaak moeten ledematen worden geamputeerd en moeten patiënten verder leven met flinke beperkingen. Niet meer welkom bij familie en vrienden en vaak niet meer in staat om in hun levensonderhoud te voorzien rest hen niet anders dan een miserabel bestaan.


Er wordt wel wat aan gedaan en Sumberglagah is daarvan een voorbeeld. Er is een ziekenhuis dat voor de helft alleen beschikbaar is voor leprapatiënten. Mensen met lepra worden er gratis behandeld. Maar er is meer: er is een heel dorp. Omdat leprapatiënten niet meer welkom zijn in hun eigen huis kunnen ze – met hun familie – in dit dorpje gaan wonen. Lange tijd betaalde de overheid hun huis, nu doet ze dat niet meer, maar de leprapatiënten kopen of bouwen dan zelf. In Sumberglagah zijn ze welkom en worden ze niet veroordeeld om het feit dat ze ziek zijn (geweest).

Diana zorgt met haar organisatie voor verschillende zaken: ze geeft voorlichting en probeert zo de mensen tijdig te laten behandelen, ze is gestart met zelfhulpgroepen zodat leprapatiënten weten dat ze niet de enige zijn en zich samen sociaal sterker weten.
Ze helpen kinderen en jongeren door hun ouders het schoolgeld te lenen (niet geven, daar worden ze te makkelijk van) en ze helpen de volwassenen met microkredieten. Met het geld van die kredieten kunnen ze eigen bedrijfjes starten en zo hun eigen inkomen verdienen. Op die manier krijgen ze ook hun eigenwaarde terug.

woensdag 1 oktober 2008

Tugu Hotel

Mijn moeder was er acht jaar geleden en was zo enthousiast over dit hotel dat ze er deze reis beslist weer heen wil.
Het hotel ligt midden in Malang en heeft een heel eigen stijl. De eigenaar heeft er al het antiek dat hij niet meer kwijt kon uitgestald en dat levert verrassend leuke, kleine collecties op.



Het hotel heeft een uitstekende keuken waar we verrukkelijke maaltijden nuttigen voor heel weinig geld. Zelfs erwtensoep en hutspot met klapstuk staan op de menukaart.
Er zijn leuke winkeltjes Roos en Renate kopen er een armband en de badjassen zijn ook niet te versmaden…, er is een leuke bar, een psychedelische gang (als je een jointje op hebt en er door wandelt word je hier volgens mij echt stapelgek… ), er is muziek tijdens het diner en de service is geweldig! Dat er over wordt nagedacht hoe je het gasten naar de zin maakt blijkt al uit het feit dat we een eigen vleugel hebben, vier kamers in een apart deel van het hotel. (Nadeel zijn de mieren, die de kamers bevolken…)
’s Middags kun je in de tearoom aan de thee met daarbij heerlijk Indische hapjes.

Een dag vragen we om een lunchpakket en we krijgen een complete nasi rames mee, verpakt in bananenbladeren (die dan wel in een gewone plastic doos zitten) en ook nog twee dozen vol met heerlijkheden (lumper, pisang goreng, pisang lontong en een aantal zaken waarvan ik geen flauw idee heb hoe ze heten, maar die wel errug lekker zijn).
Kortom: je wordt er zeer verwend en dat voelt heerlijk. Het is inderdaad een hotel om naar terug te komen.

Meer foto's van het Tugu Hotel