En dan is het eindelijk zover: de koffers zijn gepakt, de paspoorten geregeld, de taxi staat op zondagmorgen half acht voor de deur. Wat een luxe! Renate heeft oma opgehaald, Remco en Elsbeth nemen een taxi vanuit hun woonplaats en dan zijn we onderweg naar Schiphol. Merettes (orthopedische) schoenen piepen zowaar niet bij de controle (daar wordt ze niet blij van, want ze is zich – terecht - van geen kwaad bewust en voelt zich er ongemakkelijk als ze uit de rij geplukt wordt), maar de mijne wel! Dat vindt ze wel grappig. Dan gaan we het vliegtuig in en de eerste aangename verrassing zijn de stewardessen. Niks tuttige kokerrokjes en truttige jasjes, maar prachtige batikrokken! Een lust voor het oog, zelfs voor het mijne. Behalve dat ze er mooi uit zien, zijn ze ook nog erg vriendelijk en de service aan boord is uitstekend. Het is een lange vlucht. Beetje filmpjes kijken, boekje lezen, spelletje doen en af en toe wat slapen. Merette slaat er zich wonderwel doorheen. Op Singapore Airport moeten we overstappen: alsof ze nooit anders heeft gedaan wandelt mijn wereldreizigster met haar rugzakje over de luxe vaste vloerbedekking met ons mee naar het volgende vliegtuig. We doen een poging om haar uit te leggen dat het nu 6 uur later is dan in Nederland en straks op Java weer een uur vroeger, maar dat is niet aan haar besteed. Na weer een uurtje vliegen landen we op de luchthaven van Jakarta. Koffers en paspoortcontrole leveren geen problemen op. We ontdekken een paar pinautomaten en besluiten die meteen uit te proberen. Ze spugen briefjes van 100.000 of 50.000 roepia’s, (wel € 7 of € 3,50. Later zal blijken dat veel Javanen dat heel groot geld vinden en het maar moeizaam kunnen wisselen). Als heuse miljonairs wandelen we verder. En dan staat er – net als in een film – iemand die een bordje omhoog houdt met onze naam erop. Dat geeft toch wel het ultieme vakantiegevoel! Het is Albert Winter, onze Nederlands sprekende gids. Hij loodst ons, met alle bagage, het vliegveldgebouw uit. En dan ben ik er echt! In Jakarta, op Java. Het is al heel warm, als is het nog vroeg. En het ruikt vertrouwd. Kreteksigaretten, realiseer ik me later. Vrienden van mijn vader rookten ze vroeger ook en blijkbaar is dat luchtje blijven hangen. Er staat een bus voor ons klaar met een chauffeur en een bijrijder. Dat lijkt overdreven, maar we merken al gauw dat zo’n bijrijder onontbeerlijk is in het Javaanse verkeer. Bagage wordt ingeladen (en nee, daar mogen we beslist niet bij helpen) en ons avontuur begint.
Eerste stop is bij de Sunda Kelapa, de oude haven van Jakarta. Prachtige oude (zeil)schepen liggen hier. De schepen worden allemaal nog gebruikt en met de hand geladen. We zien mannen op blote voeten over smalle loopplankjes rennen met zware cementzakken of houten balken op hun nek. Zware, lichamelijke arbeid is in dit land nog heel gewoon.
In een hoek van een groot plein ligt Café Batavia, de oude officiersmess van de Nederlanders. Het gebouw ademt nog helemaal de koloniale sfeer, je waant je er in de jaren ’30. We genieten er van een heerlijke Indonesische lunch.
Vervolgens is het de bedoeling dat we nog een aantal bezienswaardigheden bezoeken in de stad en dan naar ons hotel rijden zodat we daar nog voor de spits arriveren.
Van de bezienswaardigheden zien we niks…na de lange vlucht en de lunch valt iedereen in slaap. Albert maakt ons wakker als we bij het hotel zijn.
Hij en de beide chauffeurs moeten wel een vreemde indruk hebben gekregen van deze Hollandse familie…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten