dinsdag 19 mei 2015

Herinneringen aan de oorlog in Deventer

Vandaag, 19 mei 2015, is het officieel uitgekomen: het boekje van de Kinderen van de Nieuwe Markt. Over die dag die hen allemaal nog in het geheugen gegrift staat: 15 december 1944, de dag van het grote bombardement op de Deventer binnenstad. Ik tekende het verhaal op van Tootje Diesfeldt, mijn moeder.

 

Ze is zes jaar als de oorlog uitbreekt: Catootje (Tootje) Diesfeldt en woont, met haar ouders, twee broers en drie zussen, aan de Graven 3 in de binnenstad van Deventer.
Vader Hendrikus is vertegenwoordiger in textiel: op de fiets bezoekt hij met een koffer vol producten zijn klanten. Hij koopt zijn materialen bij de groothandels in de Polstraat en de Noordenbergstraat. Soms worden zijn kinderen er op uit gestuurd om bestellingen te halen.
Moeder Geertruida bestiert het huishouden in het – koude – bovenhuis aan de Graven. Het huis wordt gehuurd van Bakker Kemper, die een bakkerij heeft op de hoek van de Graven en de Stroomarkt en de benedenverdieping en de kelder van het bovenhuis waar de familie Diesfeldt woont in gebruikt heeft.
Veel geld is er niet, snoep is er zelden tot nooit in huis. Maar dat verschilt niet veel van de andere huishoudens in de buurt.

Tootje gaat naar de Broederenstraatschool, waar strenge nonnen (Zusters van Liefde, krengen van barmhartigheid) de scepter zwaaien.  Tootje herinnert zich nog goed hoe de ‘rijke’ kinderen op de school (de kinderen van Ankersmit en Noury) worden voorgetrokken: alle leuke klusjes mogen door hen worden gedaan.
‘Ach, dat ging toen zo’, vertelt de nu 80 jarige, die inmiddels Kitty heet. ‘We vonden dat eigenlijk heel gewoon, maar ik weet wel dat ik ook wel een beetje jaloers was!’

Van de eerste jaren van de oorlog kan ze zich niet heel veel herinneren. ‘Ik was natuurlijk wel heel klein. En in eerste instantie ging het leven voor ons gewoon door. Ik weet wel dat we op een gegeven moment het schoolgebouw uit moesten. Ik weet niet helemaal zeker waarom, maar volgens mij omdat de Duitsers het gebouw wilden hebben. Wij gingen vervolgens in verschillende gebouwen naar school. De Houtmarkt was er een van, daar was mevrouw Vink, die heel hard aan je haar trok!’

Maar aan de Houtmarkt is ook Zuster Gerarda, een zuster met een dekseltje in haar hoofd voor verhalen. Die herinnert de kleine Tootje zich maar al te goed. ‘Dan zei ze: “Zal ik eens kijken of ik nog een verhaaltje voor jullie heb?” En dat deed ze net of ze een dekseltje in haar hoofd opendeed en er een verhaaltje uithaalde. Ze kon prachtig vertellen, maar dat dekseltje: dat vond ik zó bijzonder!’

Alle kinderen uit de buurt spelen veel op de Nieuwe Markt. Kitty: ‘Ik kan me veel kinderen nog wel herinneren. We waren ook met veel. Speelden vadertje en moedertje of schooltje. Ik was de jongste, dus kwam meestal niet aan de beurt voor iets leuks, maar ik was er wel altijd bij.’
 

Bombardementen
In het najaar van 1944 beginnen de bombardementen op de stad. Niet door de Duitsers, maar juist door de geallieerden. Zij willen de Spoorbrug over de IJssel vernietigen om zo de Duitsers ervan te weerhouden per trein de rivier over te steken. De sterke Duitse luchtafweer maakt dat de vliegtuigen hun bommen van grote hoogte moesten laten vallen, wat de nauwkeurigheid bepaald niet ten goede komt. Dat resulteert in enorme verwoestingen in de binnenstad van Deventer, terwijl de brug uiteindelijk nooit wordt geraakt.  Het aantal dodelijk slachtoffers loopt op tot meer dan 150 en van de 11.000 huizen raken er 8000 beschadigd of worden helemaal vernietigd.

‘De apparatuur was natuurlijk ook niet zo betrouwbaar’, denkt Kitty. ‘Dus het is niet zo gek dat het zo vaak mis ging. We hoorden de vliegtuigen aankomen. Ik hoor nog een vriend van mijn ouders, meneer Lokhuizen, zeggen: “Daar komt de familie Kort en Klein ook weer aan”, terwijl hij beneden bij ons in de gang stond.’

Vrijdag 15 december: een zwarte dag
Op 15 december 1944 gaat het echt helemaal mis. ‘Wij waren met een heleboel kinderen in de Lange Bisschopsstraat’,  weet Kitty zich nog heel goed te herinneren. ‘Het was opruiming bij Alma, een winkel met galanterieën en speelgoed. Natuurlijk hadden we geen geld om daar iets te kopen, maar het was een feest om ons te vergapen aan de etalage, waar al dat moois stond uitgestald. Daar moesten we bij zijn!’

Dan gaat het luchtalarm af. De kinderen Diesfeldt zijn goed geïnstrueerd: bij luchtalarm meteen naar huis! Daar kunnen ze schuilen in de kelder van de familie Kemper.
Haar oudere zus Truus rent meteen naar huis en is op tijd in de schuilkelder. Maar de – inmiddels tien jaar oude  - Tootje heeft een kleiner vriendinnetje, Annie Kamp, aan de hand. Die huilt hartverscheurend en Tootje durft haar niet alleen te laten. Annie is een paar jaar jonger en kan niet heel hard lopen. Ze belt aan bij een winkel (EPA) in de Lange Bisschopstraat in de hoop daar een schuilplaats te vinden. De vrouw die open doet, gooit echter de deur dicht als ze de twee kinderen ziet. Gelukkig is er dan in de straat een man die vanuit zijn deuropening de meisjes toeroept dat ze bij hem mogen komen. Annie en Tootje zitten daar in de kelder tot het bombardement over is. Dan proberen ze – ieder afzonderlijk - naar huis te komen.

Tootje kiest de bekende route naar de Graven; via de Sandrasteeg. Brandend puin verspert haar daar de weg. In paniek probeert ze een alternatieve route, via de Kleine Poot. Maar ook daar kan ze niet door. Vanaf dat moment kan ze zich niets meer herinneren.

Haar oudere broer Theo wordt er op uit gestuurd om haar te zoeken. Hij vindt zijn zusje op de Stroomarkt. Ze verroert zich niet en hij neemt haar in zijn armen mee naar huis. Haar moeder denkt in eerste instantie dat ze niet meer leeft, maar behalve dat ze van schrik is flauwgevallen blijkt er niets met haar aan de hand.

Onbewoonbaar huis
Het huis aan de Graven is onbewoonbaar. Het dak is zwaar beschadigd en er is geen ruit meer heel.
Kitty: ‘Iedereen hielp elkaar, samen met Truus en mijn ouders hebben we een paar dagen in een heel klein huisje in de Lange Zandstraat geslapen. Mijn broers en andere zussen sliepen ergens anders. Na een paar dagen zijn we toen naar dansschool Bourgonje gegaan in de Polstraat. De familie Bourgonjen was ook bevriend met mijn ouders. We sliepen daar in de danszaal en overdag woonden we in het tuinhuisje. Het huis had een kelder waar we in konden als het luchtalarm afging.’
Met Sinterklaas krijgen Truus en Tootje dat jaar een popje. ‘Geen idee waar mijn ouders dat vandaan hebben gehaald, maar ik was er maar wat blij mee!’ herinnert Kitty zich.

Colmschate
Op 6 februari 1945 gaat het weer mis. Tijdens een heftig bombardement wordt het tuinhuisje volledig verwoest door een voltreffer. De familie zit veilig in de kelder, maar het huis aan de Polstraat is ook niet meer bewoonbaar. ‘Er was zo veel beschadigd en kapot. Mijn popje had het wonder boven wonder overleefd, dat heb ik nog steeds. Mijn vader heeft ons meegenomen naar Colmschate. Tegenover de huidige Ichtuskerk stond een dubbel woonhuis. Het lag vlak bij de spoorbaan en de bewoners waren er weggegaan omdat ze dat te gevaarlijk vonden. Maar we moesten toch wat. We zijn er gewoon in getrokken.’

Het huis heeft geen kelder en dus graven de broers Diesfeldt samen met de buurjongens een soort loopgraaf in de boomgaard. ‘We hebben daar in elk geval één nacht gezeten’, weet Kitty nog. ‘Misschien wel vaker, maar dat weet ik niet meer. We waren op dat moment misschien nog wel banger voor de V1-raketten van de Duitsers (er is een V1-lanceerbasis vlakbij, in de bossen van Landgoed Oostermaat bij Lettele). Die kwamen recht over ons heen, op weg naar Engeland. Die dingen floten, als ze vlogen, maar als ze het niet goed deden begonnen ze te stotteren en dan kwamen ze naar beneden. Dus wij maar bidden dat ze bleven fluiten…’

Canadezen
Dan op een dag in april, horen ze gestommel in het naastgelegen huis. Vader Diesfeldt gaat kijken. Hij komt terug en zegt: ‘Er zitten allemaal kerels en dat huis en die doen allemaal zo!’ Hij maakt een kauwbeweging. ‘En ik kan ze niet verstaan.’

Het blijken de Canadezen, die uiteindelijk op 10 april Deventer bevrijden. Kitty: ‘Ze kwamen bij ons in huis en vielen zo in slaap. Later bleek dat ze meegevochten hadden in Arnhem, ze waren doodmoe. Een paar stonden er op wacht, met een geweer. Ze kauwden kauwgom en spraken Engels. Gelukkig kon mijn zus Annie ze verstaan.’

De oorlog is voorbij. Huisbaas Kemper laat het huis aan de Graven repareren en als dat klaar is trekt de familie Diesfeldt er weer in. De kinderen vliegen allemaal uit, maar moeder Diesfeldt woont er tot ze in 1967 verhuist naar splinternieuw gebouwde Ludgerus aan de Karel de Grotelaan.

Kitty heeft nog één bijzondere herinnering aan het huis op de Graven. ‘We hadden een geel blikje met voedselbonnen verstopt in een deur. Aan de bovenkant van die deur was een gat gemaakt waar het precies inpaste. Het zou me niks verbazen als dat blikje daar nog steeds in zit!’
 

Kinderen van de Nieuwe Markt
Allemaal maken ze als kind de oorlog mee in de omgeving van de Nieuwe Markt die hun speelplek is. Een aantal van hen is nog in leven. Allemaal vieve tachtigers, die elkaar sinds een paar jaar elk jaar in mei een keer opzoeken bij Grand Café Dikke van Dale. Daar worden nog veel verhalen en foto’s uitgewisseld en herinneringen opgehaald.

 
  
 
 
 
 


Geen opmerkingen: