zaterdag 3 oktober 2009

Kees


Hij is amper een week of zes als hij bij ons komt in 1992: een grijs gestreept katertje met witte voetjes en een witte bef. Hij komt van een boerderij en zijn moeder moet met een bezem in bedwang worden gehouden om haar kitten te kunnen pakken. ‘Waar begin je aan, die wordt nooit tam’, krijg ik van veel kanten te horen, ‘een boerderijkat went niet in een huis.’
We hebben twee katten op dat moment, Julia en Sweety, maar het lijkt ons leuk voor de meiden om een kitten in huis te halen zodat ze samen kunnen opgroeien.
We noemen hem Kees. Niet omdat we dat nou zo’n fantastische naam vinden voor een kater, maar omdat het een van de weinige woorden is die Merette kan uitspreken.
Kees gedijt prima in het drukke gezin. Nooit krabt of bijt hij iemand. Als het hem allemaal te druk wordt gaat hij gewoon weg, zoekt een plekje waar de kinderen hem niet kunnen vinden en komt weer tevoorschijn als de rust is weergekeerd.
Groot wordt hij niet, hij blijft er uit zien als een jong katje. Maar stoer is hij wel: er komt geen vreemde kat in de tuin als hij dat niet wil. Hij jaagt ze er allemaal met verve uit, een enkele uitzondering – hij heeft zo zijn voorkeuren – daargelaten.
In ons oude huis zit hij altijd op René te wachten als hij thuis komt van school. Op de parkeerplaats, die een meter of 50 van ons huis ligt. Met een ‘prrrt’ geeft hij een kopje en wandelt mee naar huis.
Een weekend Centre Parcs lijkt even in een drama te eindigen: Kees is onvindbaar als we thuiskomen. Gelukkig zit hij in het asiel.
Als we in 1999 verhuizen is hij de eerste dag dat hij naar buiten mag verdwenen. We zoeken hem overal en op een gegeven moment horen we hem roepen. Hij zit ergens op een enorme zandberg in het hoge gras en wacht keurig tot René hem daar af komt halen.
Als de twee oude dames er niet meer zijn komt Saartje, een kleine lapjespoes. Saar krijgt verschillende keren een nestje. Dat kan hem niet bekoren en in eerste instantie blaast hij naar de kittens en keert ze vervolgens de rug toe. Als de kittens de mand uit komen en het huis gaan verkennen, probeert hij ze te laten schrikken door heel erg te blazen en te slaan, maar na een dag legt hij zich bij het onvermijdelijke neer en keurt ze geen blik meer waardig. Dat een paar van de kittens bij ons blijven wonen, vindt hij geen probleem. En die ene die bij de buren gaat wonen, mag ook altijd gewoon bij ons in de tuin komen. Toch een beetje familie…
Vlakbij ons huis is een bushalte. Als Kees behoefte heeft aan een extra knuffel, kuiert hij naar de bushalte en geeft kopjes aan mensen die op de bus staan te wachten. Ik ben wel eens bang geweest dat hij in zou stappen, maar dat heeft hij nooit gedaan.
Eigenlijk heb ik altijd gedacht dat Kees niet oud zou worden. Toen hij klein was, heeft hij twee keer enorme blaasproblemen gehad en is er zelfs even sprake van geweest dat de dierenarts een meisje van hem moet maken. Met dieetvoer gaat het uiteindelijk prima. Kost een paar cent, maar dan heb je ook wat…

Stiekem wordt hij ouder, vijftien, zestien jaar. Hij wordt een beetje doof en is niet meer zo heel snel. Maar kan nog steeds vol overgave achter vliegjes aan springen in de tuin en spelen met blaadjes die van de bomen vallen. En natuurlijk genieten van het zonnetje, want elk straaltje zon gebruikt hij om in te liggen soezen.


De laatste maanden wordt hij heel mager. Gaat heel veel drinken. Hij drinkt graag uit de kraan (van kleins af aan gedaan), maar nu wil hij dat de hele dag.
En hij krabt, tot bloedens toe soms. Naar de dierenarts dus maar. Die kijkt bedenkelijk. ‘Zeventien…tja, dat is wel heel oud. Dan krijgen ze last van ouderdomsverschijnselen en daar kan ik niet altijd meer wat aan doen. Maar ik kan nog een hormoonkuurtje proberen voor het krabben.’
Dat helpt, het krabben houdt op. Maar het drinken wordt meer. Het lijkt wel of hij alleen nog maar drinkt en plast.
Dan houdt hij ook op met eten. Zacht voer gehaald, maar ook daar heeft hij weinig zin meer in. Voor een stukje kip en een eidooier komt hij nog wel bij me, maar zelfs dat eet hij niet meer van harte. Ook zijn gezellig ‘prrrrt’ laat hij niet meer horen als je hem aanhaalt.
Op een ochtend valt hij om als hij probeert te lopen. Dan is voor mij de maat vol. Dit wil ik niet. Een kat hoort te spelen en te genieten van het leven. Dit magere, kleine hoopje kat heeft geen plezier meer. Ik bel de dierenarts en ook hij vindt dat het nu waarschijnlijk tijd is om hem een spuitje te geven.
Met pijn in ons hart pakken we de reismand en brengen Kees naar de dierenarts. Die bekijkt het magere lijfje en bevestigt wat hij al dacht: Kees is oud en op.
Een half uurtje later staan we buiten. Met lege mand (en een bekeuring omdat de parkeermeter het niet deed en we niet verder wilden zoeken…).
Het is de juiste beslissing: een dier waar je zo veel plezier aan hebt beleefd, gun je een rustige, pijnloze dood. Dat heeft hij aan ons verdiend. We hebben hem ruim 17 jaren had en hij heeft het goed gehad bij ons. Verstandelijk is het allemaal heel makkelijk te beredeneren.
Nu spookt er al dagen een heel zoet kattenliedje door mijn hoofd. Ik weet niet waar ik het van ken, maar ik kom er niet van af:
‘Nou mag iedereen beweren, ’t was een doodgewone kat, maar wat hebben wij elkaar toch vele jaren lief gehad…’

Geen opmerkingen: