Ik ben dol op batikstof en wil graag wat kleren laten maken (want mijn maat hebben ze hier in de winkels echt niet…). Dus gaan we de eerste dag hele dag op Bali naar Sanur. Op zoek naar een kleermaker. Die vinden we al snel. Ik heb een blouse en een broek bij me zodat ik kan vragen hoeveel sarongs ik nodig heb. Eentje maar voor een blouse? Het lijkt mij weinig, maar volgens het meisje in de kleermakerswinkel die we gevonden hebben is het heus goed. Of ze ook weet waar we batik kunnen kopen?
We krijgen het adres van een winkel in Denpasar, de stad die een paar kilometer verderop ligt. In de winkeltjes in Sanur hebben ze best leuke sarongs, maar het zijn wel echte souvenirwinkels, zodat we besluiten naar Denpasar te gaan.
De winkel die op ons briefje staat heeft veel stof, maar geen batik. Het is wel een echte stoffenstraat, er zijn alleen maar winkels met stof. We hebben dan ook vrij snel een batikwinkel gevonden.
Duizenden sarongs liggen er. Over de prijs valt niet te twisten: de baas deelt mee dat hij een prima prijs vraagt en onderhandelen is er niet bij. Dat is niet erg, de gemiddelde prijs van een sarong is zo’n 50.000 roepia’s, omgerekend wel € 3,50. Een dure kost 100.000 roepia’s en dan heeft hij ook nog handgeschilderde, die kosten wel 500.000 roepia’s, ofwel € 35.
Ik heb al snel een aantal sarongs uitgezocht. Renate en Roos willen wel een of twee jurkjes laten maken maar kunnen geen leuke sarong vinden. Zeggen ze… Het zijn er gewoon te veel!
Uiteindelijk kiezen ze er toch een paar uit en helemaal tevreden verlaten we de winkel.
Aan de overkant van de straat is een marktje. De gewone dingen: bananen, ander fruit, eten en sapjes woorden er verkocht maar ook een keur aan bloemblaadjes. In alle kleuren, enorme zakken vol. Ze zijn bedoeld voor de offers die de Balinezen overal brengen: bloemblaadjes en wierook in bakjes van palmbladeren. Ze zetten ze bij de tempels (en versieren zichzelf dan met rijstkorreltjes; op hun voorhoofd en in hun hals) of voor de deur van de winkel. Allemaal bedoeld om de boze geesten weg te jagen.
We proberen een taxi terug te krijgen. Die vinden we niet, maar wel een klein soort busje. Een deur zit er niet in en we passen nauwelijks op de bankjes, maar we komen wel heel terug in Sanur.
Daar gaan we – nadat we ergens koffie hebben gedronken – nog even naar Hardy’s, een enorme supermarkt (ook voor de supermarkt staat een tempeltje en het personeel brengt er doorlopend offertjes) en de drogist. En natuurlijk naar de kleermaker. Ze wil wel graag een voorbeeld voor een jurkje en we beloven daar vanavond mee terug te komen.
Dan gaan we terug naar het hotel, waar met Merette en René heel tevreden aantreffen onder de bomen op het strand.
Heerlijk een hele middag aan het prachtige strand. Het zeewater is heerlijk om in te zwemmen, de stoelen liggen prima en de lunch is ook niet te versmaden.
We vinden alles wel duur op Bali, voor een fikse portie saté betaal je maar liefst 60.000 roepia’s (wel € 4,20)!!! Het duurt even voor we ons realiseren dat Bali goedkoop is en Java spotgoedkoop….We sluiten de avond af bij de kleermaker, waar we een jurkje brengen als voorbeeld. Het is een jurk van Roosmarijn en bij Renate moet er nog wel wat aan worden veranderd. Dat is te ingewikkeld voor het meisje achter de toonbank: nu moet de naaister erbij komen. Ze komt binnen vijf minuten aangetuft op een scootertje en neemt vakkundig alle maten op.
Inmiddels weet ze ook dat ze voor een blouse voor mij iets meer stof nodig heeft dan een sarong, maar dat is geen probleem; we leggen uit in welke winkel we zijn geweest en zij zal zorgen voor extra stof. Dat gaat met wel 25.000 roepia’s per blouse extra kosten, vind ik dat goed? Wel € 1,75; ik kan er mee leven.
We eindigen deze dag bij een restaurant met de illustere naam Swastika. Dat is even wennen hier op Bali, overal zie je ze, de swastika’s, het heiligste symbool van het Hindoeïsme. Het kost moeite om de negatieve associatie die wij met dit symbool hebben los te laten, maar als we er zitten en een verrukkelijke maaltijd voorgeschoteld krijgen (en allemaal een bloemetje in het haar… ) zijn we blij met deze keuze!
We rijden in een half uurtje naar Banyuwangi, waar we de ferry naar Bali moeten hebben. De bus gaat mee en zal ons naar ons hotel op Bali brengen en Remco en Elsbeth naar de luchthaven.
We moeten de bus uit en lopend naar de boot. Dat gaat wel even een beetje anders dan bij ons. De plank waar we overheen moeten beweegt vrolijk mee met de golven en het auto/busverkeer dat ook de boot op moet, rijdt rakelings langs ons heen. We wurmen ons langs een vrachtauto en beklimmen een aantal smalle, gammele trapjes. We vinden gelukkig nog een plaatsje op het bovenste dek, in de zon. Want stel je voor dat er inderdaad dolfijnen mee zwemmen, zoals ons programma belooft.
Geen dolfijn te zien en ook de Merapi zien we niet, daarvoor is het niet helder genoeg.
Toch is het een lekker tochtje: we zitten in het zonnetje en zien aan de ene kant Java verdwijnen, terwijl Bali steeds duidelijker in zicht komt.
Roos koopt uiteindelijk een zonnebril, bij een hardnekkige verkoper (twee dagen later gaat ze er bovenop zitten; veel plezier heeft ze er niet van gehad). Hij wil mij ook wel een ‘echte Gucci of Prada’ verkopen. Ik laat hem mijn zonnebril zien en met het oog van de kenner constateert hij: ‘Oh, it’s an original Fendi’, en verdwijnt met zijn handel op zoek naar een ander slachtoffer.
Na een kleine drie kwartier leggen we aan op Bali.
Bali is duidelijk een stuk welvarender dan Java. Alles ziet er net even beter uit: de huizen, de wegen en de mensen. Wat ook meteen opvalt is dat werkelijk elk huis zijn eigen tempeltje heeft. De Balinese bevolking is voor 90% Hindoeïstisch. Langs de wegen zien we talloze winkeltjes waar alle mogelijke onderdelen te koop zijn die je voor een tempel nodig hebt: beelden, trapjes, daken. Hele straten zijn zo een complete Gamma voor de doe-het-zelf tempelbouwer.
Het blijkt nog een uur of vier rijden te zijn naar Sanur, waar ons hotel is. Als we er aankomen is de tijd aangebroken om definitief afscheid te nemen van Albert en onze chauffeurs. De chauffeurs gaan nog dezelfde dag met de bus weer richting Jakarta, Albert doet dat per vliegtuig en gaat dan weer voor de klas. Hij geeft les op een toeristische opleiding.
We zijn erg tevreden over de service van de drie heren en dat laten we – middels een mooie fooi – dan ook blijken.
Ook van Remco en Elsbeth nemen we afscheid; zij vliegen terug naar huis.
Helaas is het niet gelukt om kamers te krijgen met een tussendeur, maar we hebben wel twee kamers heel dicht naast elkaar. Alles op de begane grond.
We kijken nog een beetje rond (mooi strand!) en als we wat hebben uitgepakt en gedoucht eten we in het hotel.
Twee kleuters spelen een soort gamelanmuziek. Ze zijn schattig, maar ook een beetje sneu.
Vroeg naar bed en dan morgen: genieten van zon, zee en strand!
Na Probolinggo rijden we in een flink tempo door naar Kaliklatak, een grote, oude plantage. Er wordt vooral koffie en rubber verbouwd, maar ook bananen, peper, nootmuskaat, kaneel en cacao. De plantage is van oorsprong Nederlands en in 1957 overgedragen aan de Indonesiërs.
Er werken zo’n 600 mensen die allemaal – gratis – op de plantage mogen wonen tot aan hun pensioen. Er is een school voor jonge kinderen en als ze ouder zijn gaan ze verderop in de stad naar school. De plantage regelt ook de gezondheidszorg voor de werknemers.
We zijn er rond een uur of half vijf en stappen daarom heel snel in een oude bus zonder ramen voor een rondrit. De plantage ligt prachtig.
We zien de rubberbomen (en de gids demonstreert hoe rubber wordt geoogst), we proeven een cacaovrucht (heel fris) en ruiken aan stuk schors van kaneel. Koffie is er zo ver je kijken kan.
Halverwege de tocht krijgen we koffie of thee. De koffie en pakjes kruiden kunnen we hier ook kopen. Het is koud en begint donker te worden, maar het is een erg leuke ervaring!
We zitten vrij hoog en in de verte dreigen donkere wolken. Zou er echt regen komen?
We slapen in twee cottages die elk twee slaapkamers hebben, een douche die uit niet meer bestaat dan een slang (en in de meeste gevallen te heet water geeft) en een soort eetkamer. Remco en Elsbeth delen hun ‘badkamer’ met een kikker, die duidelijk geen zin heeft om er weg te gaan en elke poging om hem te vangen met een flinke sprong ontwijkt.
Als we uitleggen dat we graag met z’n allen willen eten (met de chauffeurs en Albert) wordt er druk gesleept met tafels en stoelen.
De maaltijd is eenvoudig, maar erg lekker. Rijst met ajam, smoor en boontjes. Kroeppoek erbij, een biertje of wat fris en een bananentoetje toe. Wat wil een mens nog meer! De chauffeurs zitten er een tikje onwennig bij, maar vinden het wel gezellig. Renate heeft gezorgd voor een muziekje en The Beatles blijken weer eens internationaal: iedereen kan meezingen!
We slapen na deze drukke dag als rozen!
De volgende ochtend klinkt er gerommel vanuit de eetkamer: onze ‘houseboy’ dekt de tafel voor het ontbijt. Dat ontbijt is een ware verrassing: wit brood, kaas, hagelslag en ontbijtkoek!
We krijgen bananen en versgebakken koekjes (een soort kwee lapis) mee voor onderweg omdat we die blijkbaar de vorige dag gemist hebben bij de koffie tijdens de tour over de plantage.
Het heeft ’s nachts inderdaad flink geregend en de plantage ziet er het ochtendlicht prachtig uit. Het regent zelfs nog een klein beetje als we vertrekken, maar als we aankomen in Banyuwangi - waar we de boot nemen naar Bali – schijnt de zon al weer uitbundig.