maandag 26 maart 2018

Blaasontsteking (1)

Het is eind november 2017 als ik verkouden word. Ik zeg er een paar privéafspraken voor af, maar rommel verder gewoon door. Renate en Luca wonen sinds een paar maanden in hun eigen huis en kunnen rustig landen in Nederland, alle gesprekken/formaliteiten rondom het – vervroegde en niet geheel vrijwillige – pensioen van René zijn afgehandeld, ik heb eigenhandig de hypotheek omgezet, kortom: voor mijn gevoel staan een aantal zaken goed op de rit. Maar dan krijg ik – vlak na de intocht van Sinterklaas in Deventer  – van het ene op het andere moment koorts. Een griepje, lijkt me.



Ik meld me ziek, kruip een paar dagen in bed en duim heel hard dat het snel over is, want het weekend erna vieren we mijn 60-ste(!) verjaardag in een vakantiepark. In dat weekend is de koorts weg. De bijbehorende vermoeidheid niet, maar dat geeft niet, want ik hoef helemaal niks te doen. De boodschappen zijn gedaan, er wordt gekookt, het enige wat ik hoef te doen is genieten van het enorme pak sneeuw dat ik vroeg – én kreeg – voor mijn verjaardag. En geloof me: dat is een feestje met een peuter die nog nooit in de sneeuw gespeeld heeft!




Na een heerlijk weekend ga ik weer aan het werk. We passen nog een dagje op Luca (met een bezoekje aan het Openluchtmuseum), vieren de feestdagen, en tussendoor werk ik.




De planning was om alleen het hoogstnoodzakelijke te doen, maar dat is meer dan verwacht, waardoor ik zelfs in de eerste week van januari (die vrij gepland was) toch nog een aardig aantal uren werk. Lekker thuis, met weinig afspraken, maar toch. Van echt uitrusten komt het niet en dat merk ik, want ik heb weinig energie. Dat gegeven zit me danig in de weg, want er is zoveel te doen! Voor Bulungi, Deventer Wereldstad, De Deventer Sportploeg, Zozijn, thuis en op het werk. En ergens heb ik het gevoel dat ik het allemaal niet in mijn vingers heb.  Half januari zit ik ’s middags net voor vijven met een potje urine bij de huisarts. Blaasontsteking! Ik krijg een antibioticakuur en daarmee moet het snel verholpen zijn. Mijn gedachten gaan even terug naar 1994 toen een aantal blaasontstekingen wel heel vervelend uitpakte, maar die gedachte duw ik snel weer weg: het is heus niet gek om een keer een ‘gewone’ blaasontsteking te hebben en met het kuurtje is het vast snel over. De volgende dag – een donderdag – ben ik vrij. De afspraak die ik had, zeg ik voor alle zekerheid af (en gaat uiteindelijk niet door vanwege de winterstorm). Heb ik mooi een paar dagen om het rustig aan te doen.

De week erna blijf ik me ‘niet fit’ voelen; ik kan het niet anders omschrijven. Lamlendig, dat komt er ook in de buurt. Op zaterdag zie ik aan mijn urine dat het niet in orde is en bel de huisartsenpost. Als ik vertel dat ik maar één nier heb, moet ik meteen komen. Uit onderzoek blijkt dat er nog een ontsteking zit, dus volgt er nog een kuur. Dit keer van slechts één tablet, die ik die avond moet innemen. Er wordt nader onderzoek gedaan naar welke bacterie de ontsteking veroorzaakt.’s Avonds ga ik uit eten met twee vriendinnen van de middelbare school. De afspraak staat al zo lang en we hebben ons er alle drie op verheugd. Bovendien hoef ik er alleen maar te zitten en te eten toch? De dag erna vieren we Renates verjaardag in het Spoorwegmuseum. Haar eerste verjaardag in Nederland na alle jaren in Oeganda is een bijzondere dag, en daar wil ik bij zijn.



Het zijn leuke uitjes en dat ik me nog steeds wat vreemd voel, wijt ik aan het feit dat de blaasontsteking natuurlijk nog niet echt weg is. Een paar dagen later wordt bevestigd dat de kuur die ik nu heb gehad, de juiste ingrediënten bevat voor de bacterie die is aangetroffen. Het moet nu snel beter gaan.Ik negeer het zeurende stemmetje in mijn hoofd dat zegt: ‘Jaja, dat heb je eerder gehoord. En waarom ben je dan zo moe? En is dat nou toch een beetje pijn in je linkerzij? Daar waar die nier zit?’Ik zeg nog een paar vrijwilligerswerkafspraken af en doe verder keurig wat ik moet doen op mijn werk. Met een paar dagen is het vast allemaal in orde…

Lees hier het vervolg....

zondag 2 juli 2017

En dan zijn ze ineens in Nederland…


In mei zijn we twee-en-een-halve week in Oeganda, bij Martin, Renate en Luca. De eerste anderhalve week wil Luca nog niet al te veel van ons weten, hij vindt het gezellig dat we er zijn, maar eten geven, naar bed brengen, troosten, dat is toch allemaal voorbehouden aan papa, mama en Josephine, zijn nanny. Als we een paar dagen met zijn allen op safari zijn geweest, wordt het beter en wil hij wel op schoot en gezellig een boekje lezen. En zwemmen! Met Merette is hij dikke maatjes; hij noemt haar Táánte, en je kunt je voorstellen hoe trots ze is. Wij zijn mma en mma. Woorden die met een klinker beginnen zijn nog net te moeilijk. En ja, net als hij aan ons gewend is, moeten we weer naar huis…

Maar dan, als we een week of drie thuis zijn, komt er een telefoontje. ‘Mam, ik wil een week of zes bij jullie komen met Luca. Is dat ok? Even lekker genieten van Nederland en dan daarna hier weer lekker aan het werk.' Eh… ja, natuurlijk is dat ok.  Leuk! 

Ze oppert het idee op 21 juni, de 22e hebben we een bruiloft, de 23e boeken we een ticket (aankomst de 29e om zeven uur ’s morgens), de 24e heeft Merette zwemwedstrijden, de 25e moeten we koekhappen (u weet wel, een wereldrecordpoging in onze eigen koekstad) en in datzelfde weekend moet dan ook de kamer waar ze met Luca verblijft als ze in Nederland is, in orde gemaakt worden. Daar moeten we snel mee beginnen en dat valt Merette natuurlijk ook op. ‘Ja, ik denk dat Renate en Luca deze zomer nog wel even komen’, leg ik uit. ‘Maar na jouw verjaardag!’ Ze is de 30e jarig en het zou natuurlijk een geweldig verjaardagscadeau zijn als Luca en Renate daar onverwacht bij zijn. Dus doen we nog even geheimzinnig.

Het lukt om het kamertje in orde te krijgen (vraag niet hoe zolder, slaap- en werkkamer er uit zien), speeltjes voor Luca aan te schaffen (zó fijn dat ik dat dan even ongegeneerd mag doen) en de donderdag vrij te regelen op mijn werk, zodat ik mee kan naar Schiphol.

Tussen de bedrijven door moeten er ineens ook afspraken gemaakt worden met huisarts en specialist, omdat Renate een onverwacht medisch probleem heeft, waarvan het handig is dat ze dat in Nederland even laat checken. Ook dat weet ik te regelen.

Donderdagmorgen om half acht zijn ze er: een moe klein jongetje dat de vlucht prima heeft doorstaan, maar te weinig heeft geslapen. Zijn ballon met Nijntje is meteen zijn grootste vriend. Het is druk op de weg en zonder koffie rijden we rechtstreeks door naar de huisarts. De rest van de dag hangen we wat rond. Luca en Renate zijn moe. De volgende dag naar de specialist, waar - gelukkig – blijkt dat er in Oeganda loos alarm is geslagen.

Dus kunnen we met een gerust hart ’s avonds naar de verjaardag van Merette. Plan: wij (René en ik), gaan erheen met de cadeautjes en dan mag ze skypen met Renate. Die zal zeggen: ‘Zal ik even met Luca op de koffie komen?’ Ze heeft Renate nog geen seconde aan de telefoon als ze haar eigen straat herkent… En dan is het nog een heel eind lopen naar haar zus en haar neefje, want die staan nog op de hoek verderop! Maar een verrassing is het.



Het is inmiddels zondag. Luca moet zijn draai nog een beetje vinden, hij is gewend om veel buiten te spelen en dat is hier een beetje anders. Maar hij heeft de fontein in de binnenstad al bezocht en vanmiddag heerlijk gespeeld op de Ulebelt (en ruzie gehad met een geit, dus waarschijnlijk morgen een blauw oog…)




Mama is vanavond uit eten. Met lieve, trouwe vrienden. Opa en oma hebben Luca gebadderd en in bed gestopt. En hij slaapt als een roos.
Alles onder controle dus. Alleen… hebben we zo goed al niemand op de hoogte gesteld van de komst van Renate en Luca. Simpelweg geen tijd voor gehad. Bij deze dus: ze zijn er. En ze blijven nog meer dan vijf weken!


vrijdag 3 februari 2017

Papa


Vandaag is het 20 jaar geleden dat je overleed in het ziekenhuis in Deventer. Mama, Remco en ik zaten aan je bed. Ik had tot dan nog nooit iemand zien doodgaan en wilde nooit afscheid nemen bij een condoleance. Dat vond ik eng. Ik was bang dat ik me de persoon niet meer zou kunnen herinneren in levende lijve. Na deze dag was ik niet meer bang, ik weet immers nog precies hoe je was! Een laatste, wijze les van jou.

Veel wijze lessen heb ik van je gehad. Vaak heel pragmatische: je best doen op school, eerlijk zijn (maar toch stiekem even iets doen wat van mama eigenlijk niet mag), op tijd komen J, niet meedoen omdat anderen het doen (als de hele klas in de IJssel springt doe jij dat toch ook niet?) en vooral: het maakt niet uit wat voor huidskleur je hebt, waar je vandaan komt, wat je religie of je geaardheid is, je bent allemaal even veel waard. Je was immers opgegroeid op Java, een  - in die tijd – tolerante smeltkroes van religies en culturen.
Toch klopte er iets niet aan die laatste les. Want er was een groep mensen op de wereld waaraan je een ongelooflijke hekel had: Japanners. Door jou consequent ‘De Jappen’ genoemd. Drie en een half jaar concentratiekamp (in het jongenskamp ben ik geweest in 2008, tijdens ons bezoek aan jouw Java) in de jaren die onbezorgd hadden moeten zijn (van je 14e tot je 18e) hadden een ongelooflijke haat jegens een bevolkingsgroep in je aangewakkerd. Begrijpelijk? Vast. Ik denk dat iedereen die jaren in een concentratiekamp heeft doorgebracht en daar verschrikkelijke dingen heeft meegemaakt, leert haten. Maar voor mij strookte (en strookt) het nog steeds niet met je boodschap én je gedrag naar mensen toe. Wat konden de mensen uit Japan er zo veel jaren na de oorlog nog aan doen? We gingen toch ook al lang weer gewoon naar Duitsland?
Geen Japans product kwam er in bij ons en toen ik al lang het huis uit was en met een Japanse auto aan kwam rijden zei je: ‘Kijk eens naar die koplampen: net spleetogen!’

Na de oorlog kwam je in Deventer, opa en oma kwamen daar vandaan en opa kon er heel snel weer aan het werk in het onderwijs. Jij moest naar school, kwam als 18-jarige tussen 14-15-jarige pubers in de klas. Pubers die jou niet begrepen en die jij niet begreep. Het was hier koud, de Nederlanders aten (toen nog) geen rijst en niemand had begrip voor wat je had meegemaakt. Je wilde terug. Terug naar het land waar je zo van hield en dat je ook altijd ‘Indië’ bent blijven noemen.
Er was een mogelijkheid om er te komen: het leger in en mee doen met de politionele acties. ‘Ik kende de taal, de cultuur, ik kon die Nederlandse jongens helpen’, was je argument, maar ik weet: je wilde gewoon terug.
Je ging. Over die tijd daar als soldaat vertelde je nauwelijks iets. Over de periode in het kamp ook niet trouwens. Maar beide perioden hebben je voorgoed beschadigd. Terug in Nederland ben je in het leger blijven hangen, je had immers geen afgeronde opleiding en het was een vaste baan. Je was een luisterend oor voor menig jong militair met problemen, zeker als ze waren uitgezonden.

Ik had een fijne vader aan jou. Streng, vooral als ik weg ging. Best ingewikkeld, want toen begreep ik niet dat dat met je oorlogsverleden te maken had. Je haalde me van dansles, of van koor in uniform. Ik wist niet beter. En speciaal op mijn verzoek kwam je dan ook op mijn bruiloft in gala-uniform.
 


Er waren wel signalen dat de oorlog niet uit je systeem verdwenen was. Sommige heel duidelijk. Toen keizer Hirohito Nederland bezocht schold je hem uit: in het Japans. Je was voor kernwapens, stel dat de Russen zouden komen. Maar sommige ook minder duidelijk. Je hield niet van de feestdagen. Het duurde lang voor ik begreep dat je vond dat ‘Vrede op aarde’ niet te vieren viel.

Op je 55e ging je met pensioen, dat was nu eenmaal zo als je in het leger had gediend. Tot die tijd had je je leven aardig op de rit, maar nu had je tijd te over om na te denken.
Je was altijd bang, bezorgd dat er iets zou gebeuren met mama, met Remco, met mij. Later met René, Elsbeth, en onze meiden. Dat ging ver, heel ver. Zo ver dat er eigenlijk niet meer met je samen te leven viel.
Remco en ik hebben je zover gekregen dat je je liet opnemen in Centrum ‘40-‘45. Het heeft niet geholpen. Ook daar wisten ze niet echt door je pantser (ik mankeer niks, die andere mensen zijn er veel erger aan toe) heen te breken en na anderhalf jaar kwam je terug naar Deventer. Niet bij mama, dat kon niet, maar in een verpleegtehuis. Daar brak je, begin januari 1997 je heup. Een heel verdrietige periode in het ziekenhuis volgde, je was bang, maar liet (weer) niet zien hoe groot je problemen waren. Een jonge psychiater constateerde doodleuk dat er waarschijnlijk helemaal geen sprake was van een oorlogstrauma, daarvoor functioneerde je – geestelijk - nog veel te goed.
Lichamelijk ging het niet goed met je, en de wil om nog te leven was er niet meer. ‘Heeft de Jap het toch nog voor elkaar gekregen’, was je bittere conclusie.
Op 3 februari 1997, vandaag 20 jaar geleden, overleed je, nog maar 69 jaar jong. Wat had ik je nog graag langer bij ons gehad, wat had ik je graag willen laten zien wat er van je drie geweldige kleindochters is geworden (ondanks de zorgen die je ook daar wel om hebt gehad). Mooie vrouwen, met een sociale kijk op de wereld en oog voor een ander. (En stiekem had ik natuurlijk ook wel graag de mooiste kleinzoon ter wereld aan je willen voorstellen: een prachtig voorbeeld van gemixte culturen. Had je wel minstens 88 moeten worden...)

En pap, ik heb geen hekel aan de Japanners, nooit gehad. Blijkbaar heb ik altijd geweten dat jouw boodschap dat elk mens, ongeacht religie, ras, huidskleur en geaardheid goed is zoals hij (of zij) is de boventoon voert en dat geen volk het verdient om langdurig gehaat te worden. Ik weet zeker dat je dat inmiddels met me eens bent!
 
Monica