zaterdag 16 augustus 2008

Jaloers op de staatssecretaris

Het is 15 augustus. Drieënzestig jaar geleden eindigde de Tweede Wereldoorlog ook in de overzeese gebieden van Nederland, in Nederlands-Indië.
Bij mij thuis was 15 augustus het echte einde van de oorlog. Mijn vader heeft zijn puberteit doorgebracht in een Jappenkamp. Hij had een ongelooflijke hekel aan ‘de Jap’ zoals hij dat noemde.
Mijn vader was een zachtaardig mens. Ik was dan ook verbijsterd toen hij in 1971 tijdens het bezoek van de Japanse keizer Hirohito zat te schelden voor de televisie. In het Japans. Maar ik had geen vertaling nodig om te begrijpen dat wat hij zei, niet bepaald voor herhaling vatbaar was.
Zijn haat tegen de Japanners heeft hij tot zijn dood meegedragen. Bij ons in huis was alleen plaats voor Philips. Als er ergens Made in Japan op stond, wilde hij het niet kopen. En als ik een cadeautje had gekregen met deze gehate tekst erop, verdween het zonder pardon in de prullenbak.
Na zijn actieve leven als beroepsmilitair (waarin hij ook nog meegedaan heeft aan de politionele acties) stak zijn oorlogstrauma in alle hevigheid de kop op. Het werden moeilijke jaren, natuurlijk voor hem zelf, maar ook voor mijn moeder en voor mijn broer en mij. Uiteindelijk is hij gestorven aan zijn kampsyndroom, met een enorme haat tegen een volk dat duizenden kilometers verderop woont.
Ik begreep dat niet. Nederlanders kwamen inmiddels al lang weer in Duitsland. Niemand haalde het in zijn hoofd om geen Duitse producten te kopen, het land werd een geliefde vakantiebestemming en een van onze grootste handelspartners. Natuurlijk, als we voetballen tegen Der Mannschaft zijn het rotmoffen, die stomme kuilen op het strand kunnen we niet waarderen en ja, we missen ook nog een fiets. Maar van echte haat tegen het hele Duitse volk is – bij de meeste mensen - al lang geen sprake meer.
Jaren voor dat mij vader uiteindelijk overleed las ik het verhaal van een man die gewerkt had aan de Birmaspoorweg. Ook hij had een ernstig trauma overgehouden aan die periode. Hij koos echter een heel andere weg om zijn trauma te verwerken; hij bezocht Japan, sprak met Japanse militairen en raakte uiteindelijk goed bevriend met een aantal mensen in land dat hem in de oorlog zo veel kwaad had gedaan. ‘Dat is de enige manier om met zo’n trauma te kunnen leven’, was zijn stellige overtuiging. ‘Je moet kunnen vergeven, anders laat het je nooit meer los.’
Vandaag, 15 augustus 2008, hoor ik staatssecretaris Jet Bussemaker het verhaal vertellen van haar vader, ook een jongetje uit een Jappenkamp. Ook hij is bevriend geraakt met Japanners en ervaart dat als een goede manier om met zijn verleden te kunnen omgaan.
Ze roept op tot verzoening, hoewel ze ook aangeeft dat ze zich realiseert dat niet iedereen dat op zal kunnen brengen.
Ik was deze zomer op Java in Bangkong, het jongenskamp in Semarang waar mijn vader de verschrikkelijkste jaren van zijn leven doorbracht. Het is een schoolgebouw dat stamt uit 1911 en na de oorlog al snel weer in gebruik is genomen voor waar het voor is bedoeld: een school, waar kinderen leren, lachen en spelen. Mijn vader heeft nooit geweten dat de plaats die voor hem zo beladen was, al weer zo snel zijn oude bestemming heeft herkregen, want hij heeft nooit naar zijn geliefde Indië terug durven gaan. Ik denk dat hij er heel blij mee zou zijn geweest.
De vader van Jet Bussemaker kan leven met de herinneringen aan de oorlog, mede omdat hij over zijn haat heen heeft kunnen stappen. Wat had ik dat mijn vader ook graag gegund.
Vandaag ben ik een beetje jaloers op onze staatssecretaris.

Geen opmerkingen: