maandag 29 september 2008

Malang

Malang is een van de steden waar mijn vader heeft gewoond en ook nog veel herinneringen aan had. Hij woonde met opa, oma en tante Jeanne aan de Jalan Buring nummer 7.
We besluiten om met de becak Malang te verkennen. Albert regelt er zeven. Remco is niet fit en besluit het te laten bij een bezoekje aan een kleermaker om van zijn in Yogyakarta gekochte sarongs shirts te laten maken (hij vindt ook nog een kapper, waar een kapster hem onder onbedaarlijk gegiechel voor het lieve sommetje van ongeveer een euro weer kortwiekt) en Merette en Roos delen een becak.
Het is een erg leuke manier om de stad in te gaan. Met gevaar voor eigen leven laveren de becaks door het verkeer, maar het gaat altijd goed. Het mag dan heel druk zijn op de wegen, mensen houden wel rekening met elkaar. Als een becak wil invoegen, trappen de automobilisten op de rem en laten hem er tussen. Kunnen we in Nederland nog wat van leren.
We beginnen op het alun alun, het grote plein midden in de stad. Daar staan een paar oudere Indonesische mannen met een Nederlander te praten. Een van de mannen demonstreert trots zijn Nederlands en zingt het aloude ‘Overal waar de meisjes zijn’ gevolgd door het Wilhelmus.

Ik loop al een aantal dagen met de geschreven kaarten rond die naar Nederland moeten worden gestuurd. Gelukkig is hier een postkantoor. Met enorme rijen! We kopen er – met enige moeite (hoeveel zou er nu op moeten naar Belanda, de juffrouw achter het loket heeft eigenlijk geen idee… )- de juiste postzegels en gaan dan gezamenlijk plakken. Want met één postzegel per kaart zijn we er niet! Nu maar hopen dat de kaarten over zijn voordat wij thuiskomen.

Vlak bij het plein ligt Toko Oen. Een ijssalon die vanaf 1930 gevestigd is in Malang: ‘Toko OEN die sinds 1930 aan de gasten gezelligheid geeft’. Hét trefpunt van oudsher voor de Nederlanders. Leuk idee dat opa en oma hier vroeger ook met hun kinderen hebben gezeten. Natuurlijk bestellen we er ijs. En koffie.


De becakrijders besteden hun tijd nuttig als ze op ons wachten: ze doen een dutje in hun becak.

We vervolgen onze weg naar de Jalan Buring. Daar, op nummer 7, staat het huis dat in de jaren dertig van mijn opa en oma was. Albert belt aan en ja: er zijn mensen thuis. En we mogen ook best even binnen kijken. Voor ik het goed en wel besef staan we binnen. Gek idee dat mijn vader en tante Jeanne hier vroeger speelden en woonden. De stad is enorm gegroeid, het huis lijkt niet heel veel veranderd. Er is wel een flink stuk bij aan gebouwd.
De familie die er nu woont, woont er al sinds 1970.
Merette huilt dikke tranen. ‘Mis opa.’ Ze voelt met al haar voelsprieten dat het ook voor ons een emotionele plek is.

Met de familie gaan we op de foto. De vijfjarige Cella, in haar Barbiejurk, vertelt heel verlegen dat ze Renate en Roosmarijn zo mooi vindt. Ook maar even samen op de foto dus. We beloven de foto’s op te sturen en verlaten het huis.
Met de becaks rijden we over de Ijen Boulevard, een brede straat waaraan nog heel veel koloniale huizen staan.

We zijn nog op tijd terug voor een rustige middag in het hotel. De meiden gaan zwemmen, maar houden het niet lang vol, want het water is heel koud. Het zwembad ligt midden in het hotel en er is weinig zon. Als Renate vraagt of er wel ergens een plekje in de zon te vinden is worden ze meegetroond naar het dak van het hotel. Het is echt een dak, geen terras, en dus heel ongezellig. Maar zon is er wel en dus nestelen ze zich voor een tijdje op de handdoeken in de zon…

Meer foto's van Malang

zaterdag 27 september 2008

Lor In Solo

Eigenlijk zouden we nog een nacht in Semarang blijven en dan morgen naar Malang rijden, maar Albert vindt die rit te lang voor een dag. Hij boekt dan ook een hotel (het Lor In) in de buurt van Solo. Dat blijkt een gouden beslissing van hem!
We komen er redelijk vroeg in de middag aan. Het is een prachtig hotel, gelegen in een enorme tuin. Het bestaat voor een groot deel uit allen dak en palen, aan alle kanten kijk je zo naar buiten. En er is een zwembad.
Dus snel de koffers naar de (prachtige) kamers en op naar het zwembad.


En dat is mooi… We genieten die middag van de zon, een lekker hapje en drankje (ooh, die loempiaatjes, het verse fruit en de verrukkelijke sapjes) en het koele water.
’s Avonds dineren we op een soort overdekt terras.
Morgen gaan we naar het Tugu hotel in Malang, een hotel waar mijn moeder 8 jaar geleden ook was en waar ze enorm van heeft genoten. Ze maakt zich nu zorgen dat het de strijd met dit hotel gaat verliezen…


Meer foto's van het Lor In

maandag 22 september 2008

Bangkong: het jongenskamp

Vandaag - 16 juli - gaan we het jongenskamp Bangkong bezoeken, het kamp waar mijn vader ongeveer een jaar is geweest toen de Japanners hadden bedacht dat alle jongens apart van hun moeders in een kamp moesten verblijven.
Het kamp was eerst een vrouwenkamp, maar de vrouwen en jonge kinderen die er zaten werden verdeeld over de andere vrouwenkampen in Semarang.
De jongens moesten overdag werken met de patjol op de velden in de omgeving van Semarang. Daar werd voedsel verbouwd. Op deze velden werkten ook vrouwen uit het Lampersarikamp waar oma en tante Jeanne nog waren.

Als we met de bus midden in Semarang rijden (een drukke stad met 1,5 miljoen inwoners) heb ik niet door dat Albert en de chauffeurs al druk aan het zoeken zijn naar het kamp. Ze stoppen en vragen verschillende keren de weg. Dan stopt de bus op een drukke weg. Hier moet het kamp zijn.
Het dringt niet helemaal tot me door; als ik aan een concentratiekamp denk, dan heb ik daar een beeld bij van Auschwitz of Dachau. Een stel barakken in the middle of nowhere met een hoog hek van prikkeldraad erom heen en wachttorens. Geen drukke straat die helemaal is volgebouwd. Ik weet dat het kamp een kloosterschool was en nu ook weer gebruikt wordt als school, maar op een of andere manier is ook die school in mijn beleving gesitueerd in een buitengebied, dor en droog en al van verre zichtbaar.

Toch stappen we de bus uit en steken de straat over (dat blijft een bijzondere ervaring, als je je hand opsteekt, stopt iedereen en kan je naar de overkant lopen). Voor ik het weet staan we midden tussen de – in kleurig uniform gestoken - leerlingen in een school. Een heel gewoon, oud gebouw (de school staat er sinds 1911).





Maar toch is dit het kamp: het jongenskamp waar mijn vader zo’n afschuwelijke tijd heeft doorgebracht. We wandelen door de gangen, over de binnenplaats (appèlplaats) en langs de deels open ruimte waar nu een grote groep leerlingen een bijeenkomst heeft en in 1944-1945 de jongens hun toneelstukjes opvoerden omdat ze toch iets te doen moesten hebben als er niet werd gewerkt. Op deze trappen heeft mijn vader gelopen, op deze vloeren heeft hij geslapen. Hier heeft hij honger geleden en is ongetwijfeld bang geweest dat hij zijn familie nooit meer terug zou zien. Hier is zijn allesverterende haat tegen alles wat te maken had met het land van de rijzende zon gevoed en gesterkt. De haat die het hem een vreselijk trauma bezorgde, waarmee hij nooit meer in het reine is gekomen.
We gaan de trap op en lopen op de galerij. Het schooljaar is net begonnen; de leerlingen zijn ingedeeld in groepjes en moeten duidelijk allerlei opdrachten uitvoeren om hun school en hun klasgenoten beter te leren kennen. Ze lachen, zingen en giebelen als die rare grote mensen voorbij lopen. Een enkeling durft wel te zwaaien of ‘Hello’ te roepen.
Het is vreemd om hier te lopen. Ik weet dat het gebouw een paar heel zwarte bladzijden kent in het boek van zijn geschiedenis.
We vinden de plaquette die aandacht vraagt voor de geïnterneerden in het kamp. Naast de gang waar de plaquette hangt is een klein, mooi kerkje. Er hangt een Kruisweg met Nederlandse teksten op de schilderijen. Mijn vader is katholiek geworden in de oorlog, zou dat hier zijn geweest?




Ik zou hier even alleen willen zijn, gewoon even ergens gaan zitten en deze plek op me laten inwerken. Dat gaat niet als je met zijn achten bent. Bovendien wil ik een beetje op Merette letten die heel goed in de gaten heeft dat hier iets bijzonders aan de hand is. Vooralsnog neemt ze genoegen met het feit dat ‘opa Roel hier heeft gewoond’.
Na een uur stappen we weer in de bus.
Dan rijden we langs de wijk Lampersari. Er staan nog vrij veel koloniale huizen, maar verder is aan niets te zien dat deze wijk in de oorlog ook een groot en berucht Jappenkamp is geweest. We besluiten dan ook om de wijk te laten voor wat het is en gaan op zoek naar een lunchadres…

Ik ben er geweest, ik was ook in het kamp. René en de kinderen ook. Dit moet nog wel even zakken.

Meer foto's van Bangkong

zaterdag 20 september 2008

Gedung Songo en Semarang

De 'Gedung Songo' zijn vijf hindoeïstische tempels. Ze liggen op ongeveer 40 km ten zuiden van Semarang. De tempels dateren uit de periode 730-780 na Christus en liggen verspreid over de heuvels van de Gunung Ungaran. De hoogste tempel is gelegen op 1800 meter.

Toegeven: ze liggen er prachtig! Maar de moed zakt mij in de schoenen als ik hoor hoeveel we moeten klimmen. En inmiddels is het weer midden op de dag, dus goed heet.
Je kan ook met paarden naar boven, maar ik wil het zo’n arm beest niet aandoen om er op te klimmen…
Mijn moeder, René, Merette en ik bekijken het onderste tempeltje en genieten vervolgens van een drankje. Remco, Elsbeth, Renate en Roosmarijn gaan wel op de paarden naar boven.



De paardjes hebben en zin in en moeten tijden de rit zelfs af en toe worden afgeremd. Ze hebben het allemaal prima naar hun zin. Tempeltjes zijn leuk en er is ook nog wat vulkanische activiteit onderweg.



In Semarang verblijven we in een soort van Hiltonachtig hotel. Mooi, maar vrij onpersoonlijk. We eten er lekker en ze hebben er een verrukkelijk wijntje (volgens Remco veel te goedkoop voor de kwaliteit, maar dat mag de pret niet drukken).

Renate is haar slippers ergens onderweg kwijt geraakt. Achter het hotel ligt een moderne shopping mall, zo is ons verzekerd: daar moet ze toch een nieuw paar kunnen regelen. Welgemoed gaan de dames op stap en komen nogal giechelig terug. De shopping mall mag naar Indonesische begrippen modern zijn, het heeft het allemaal net niet. Zij gaan liever struinen langs de kraampjes en gezelligheid zoals we die in Yogya aantroffen. Ze moet het dus nog even doen met de batik slippertjes uit een van de hotels.

donderdag 18 september 2008

Tante Jeanne

Vierentachtig is ze geworden. De zus van mijn vader. Ze is een belangrijk onderdeel van mijn jeugd, van mijn leven. Ze woont bij opa en oma. Opa en oma wonen nog geen 200 meter bij ons vandaan en ik ben er bijna dagelijks. Mede dankzij tante Jeanne kunnen René en ik ons eerste huis kopen.
Ze is altijd alleen gebleven. Of dat een gevolg is van de oorlog, het kamp (de jaren dat ze normaal gesproken een echtgenoot tegen het lijf zou lopen zat ze opgesloten) en haar astma zullen we nooit weten. Intelligent is ze wel, ze doorliep de HBS en werkt haar hele arbeidzame leven als (directie)secretaresse. In de tijd dat relatief weinig vrouwen werken een goede baan.
Als oma in 1980 overlijdt blijft ze alleen achter. Gepensioneerd, weinig vrienden, nauwelijks familie.
Ze is eenzaam, maar te bang om er iets aan te doen, wat we haar ook aandragen. Ze woont in een flat waar amper sprake is van enige sociale samenhang, maar volgens haar ‘is het er prima en heeft ze het nog nooit zo goed gehad’. Bovendien mag ze ‘niet klagen’.
De laatste jaren gaat haar gezondheid flink achteruit. Ze heeft het vaak benauwd en ook geestelijk heeft ze het moeilijk. Maar nog steeds wil ze zich niet laten helpen. De geriater waar ik met haar naar toe ga zegt dat ik me er bij neer moet leggen; als iemand niet geholpen wil worden, dan moet je dat accepteren. Zo blijft ze alleen in haar appartement en raakt steeds meer van zichzelf en van ons kwijt.
In januari 2007 heb ik een afspraak bij de geriater. Als ik aan kom rijden zit ze niet – zoals ik van haar ben gewend – beneden op me te wachten. Ik vind haar boven, zó benauwd dat ze niet meer vooruit kan. Haar benen lijken op de poten van een olifant. Niet aardig gezegd, maar zo dik zijn ze wel. Ik twijfel: moet ik 112 bellen of proberen haar in de auto te krijgen en meteen naar het ziekenhuis te rijden? Ik besluit tot het laatste; als ik haar in de auto heb zijn we sneller in het ziekenhuis dan wanneer ik op een ambulance moet wachten. Het lukt. Bij het ziekenhuis gekomen neemt een auto de laatste rolstoelplek in en verder is er geen parkeerplaats. Uit de auto stappen twee vrouwen van mijn leeftijd die duidelijk niets aan hun benen hebben. Ik vraag of ze de plek echt nodig hebben en probeer uit te leggen dat ik met tante Jeanne echt niet kan lopen. ‘Nou, we hebben een kaart hoor!’ snauwen ze me toe en wandelen vlotweg naar de ingang. Het is bezoekuur en ik weet zeker dat ze gebruik maken van het feit dat op deze plek nooit controle is (het is een polikliniek ingang) en dat ze zo mooi kunnen parkeren tijdens hun bezoekje. (Ik krijg heel sterk de neiging om met een sleutel in mijn hand even heel dicht langs de auto te lopen, maar ik ben te netjes opgevoed…)
Om een lang verhaal kort te maken; tante Jeanne wordt meteen opgenomen. Nare weken volgen: ze is verdrietig, ze wil naar huis, ze wil niet meer leven, de Jappen komen langs, ze is benauwd, kortom; het gaat slecht met haar. Via een tijdelijke plek in een verpleeghuis wordt een vaste plek gezocht. Net als die in zicht komt gaat ze zo hard achteruit dat de verpleeghuisarts me vertelt dat ze met een paar dagen zal overlijden. De laatste nacht zit in aan haar bed. Ze is diep in slaap. Ik heb gezegd dat ik wil dat ze medicijnen krijgt als ze onrustig wordt, ik weet te goed hoeveel invloed het ‘kamp’ nog kan hebben in die laatste uren. Gelukkig wordt er goed naar me geluisterd en wordt me verzekerd dat ze zoveel medicijnen krijgt dat ze geen last heeft van haar benauwdheid en dat ze niet bang is.
Ze overlijdt als de zon opkomt, terwijl mijn moeder en ik aan haar bed zitten. Met haar verdwijnt een belangrijke stuk van mijn jeugd.
We regelen de crematie. Een half jaar later krijg ik bericht van het crematorium: wat gaan we doen met haar as? Ik laat het uitstrooien op dezelfde plek waar ooit ook de as van opa en oma is uitgestrooid. Op dat moment weet ik al dat we naar Indonesië gaan. Ik bel het crematorium en vraag of ik een beetje as van haar mag bewaren. Dat mag. Ik zoek een urntje uit en krijg een Engelstalig brief mee waarin staat wat daarin zit en dat ik het rechtmatig bij me heb.



In juli zit het urntje in mijn koffer. Vandaag – 15 juli – zijn we in Magelang, de geboorteplaats van tante Jeanne. Op het plein midden in de stad stappen we uit. We strooien de as uit op de plaats waar ooit haar leven begon.
Ik denk dat ze dat – samen met mijn vader gezeten op hun wolk – wel erg mooi gevonden zou hebben (en dus zou ze er heel hard om hebben gehuild).
Voor mij is het af; ik heb haar naar huis gebracht. Naar het land waar ze net zo veel van hield als mijn vader.

Selamat jalan tante Jeanne (Goede reis)



zondag 14 september 2008

(Ruzie op de) Borobudur

Na de rit door de desa is het bijna donker. Omdat we de volgende dag om vier uur op moeten besluiten we vroeg te gaan eten. De locatie is adembenemend, met zicht op de summier verlichte tempel. Het eten is slecht; we moeten er lang op wachten en het is koud. Geen wonder dat er nauwelijks mensen zitten.
Om een uur of negen is iedereen op zijn of haar kamer.
Om vier uur ’s ochtends gaat de wekker. Dat is vroeg…. En er is geen koffie of iets dergelijks verkrijgbaar. Een kleine ramp voor Renate.
Gewapend met zaklantaarns wandelen we in rap tempo achter een soort gids aan. We beklimmen de 9 verdiepingen van de Borobudur in sneltreinvaart (Renate en Merette zijn zo ongeveer als eerste boven) en zoeken een plekje op de bovenste etage aan de voet van de enorme stoepa. Gezicht naar het oosten, waar de zon op moet komen.
Beneden ons zien we steeds meer groepen lampjes aankomen; het verhaal dat ons is verteld en dat je alleen bij zonsopgang de Borobudur op mag als je in het Manohara hotel overnacht blijkt dus niet te kloppen.
Langzamerhand gloort er iets aan de horizon. De Merapi is in de verte te zien en aan zijn eeuwige rookpluim is te zien dat de vulkaan zijn naam ‘Altijd vuur’ eer aan doet. Maar een mooie zonsopgang lijkt uit te blijven: het is toch wat bewolkt.
Toch is het prachtig om het licht te zien worden en steeds meer te zien van het enorme bouwwerk waar we op staan. Ik loop een paar verdiepingen naar beneden waar een open stoepa staat met een Boeddha er in. Als je zijn schouder aanraakt brengt dat geluk, dus dat moet ik wel even doen. Je weet maar nooit toch?
Ik loop naar de rand van het terras. Fout! Een engelsprekende man die één terras hoger bijt me toe dat ik daar weg moet. Want ‘I’m sure you’ll agree the photo will be much more beautiful without you.’
Ik was niet van plan te blijven – uiteindelijk hebben wij het mooiste plekje bovenop – maar als ik weer naar boven loop realiseer ik me dat dit toch wel een erg botte opmerking is. De man kan zich toch niet een heel terras op de Borobudur toe-eigenen als er honderden mensen staan te kijken? Dat vinden Renate en Roosmarijn ook. En bedenken ze nu dat ze absoluut, nu meteen, met de Boeddha op de foto willen. Met een enigszins verbouwereerde René gaan ze naar beneden. Want een paar minuten geleden wilden ze helemaal niet op de foto (te vroeg, nog niet wakker, geen koffie).
En jawel: ook zij krijgen te horen dat ze het uitzicht vervuilen. Dat is jammer voor de meneer en zijn gezelschap want ze zijn niet meer weg te slaan van het terras en blijven zeker 20 minuten foto’s maken, voor de zon langs wandelen en nog een keertje over de rand kijken. Dan gaan ze weer naar boven en besluit Remco dat het ook voor hem hoognodig tijd wordt om vanaf een lager gelegen terras foto’s te maken. Enfin: de meneer heeft zijn dag niet (en geeft luid en duidelijk te kennen dat zijn toch al niet zo beste indruk van Nederlanders er die dag niet beter op geworden is…).


Inmiddels is het zes uur in de ochtend en helemaal licht. Met een gids wandelen we langzaam naar beneden. De Borobudur is prachtig, de reliëfs zijn wonderschoon en de beelden ook. Beneden bekijken we de paar meter reliëfs van de onderste verdieping die zijn blootgelegd. Ik geloof het verhaal dat de onderste laag niet verder is blootgelegd omdat dat instortingsgevaar oplevert niet zo erg. Volgens mij willen de Javanen niet weten dat hier zo ongeveer de hele Kamasutra is afgebeeld!



De Borobudur in het kort

De Borobudur, een boeddhistische tempel, ligt op 40 km ten noordwesten van Yogyakarta. Hij ligt vlak bij de Merapi, de meest actieve vulkaan van Indonesië, en is gebouwd in de periode 750 - 850. De naam stamt mogelijk van het Sanskriet ‘Vihara Buddha Ur’, vrij vertaald ‘boeddhistische tempel op de berg'.

De Borobudur is opgebouwd als een grote stoepa. De basis van deze stoepa is 123 bij 123 meter. De stoepa heeft negen etages; de onderste zes zijn vierkant, de bovenste drie rond. De etages vertegenwoordigen de boeddhistische kosmos. Op de bovenste etages bevinden zich 72 kleine stoepa's, die gebouwd zijn rondom één grote centrale stoepa. De grote stoepa staat symbool voor het Nirwana.
Eigenlijk zijn er tien etage, maar de onderste – de onderwereld – bevndt zich onder de , grond. Slechts een paar meter van de reliëfs, die alle slechte verleidingen van de mens weergeven, is te zien.

De kleine stoepa's vertegenwoordigen van onder naar boven de weg die een boeddhist moet afleggen om uiteindelijk in het Nirvana te worden opgenomen. De open gaten in de onderste stoepa's staan op hun punt (de weg is nog onzeker) en in de bovenste stoepa's vlak, horizontaal (de weg is duidelijk, het geloof stevig).

De bouw van de Borobudur is alleen al uit het oogpunt van fysieke mankracht een enorme prestatie geweest. In de tempel is niet minder dan 56640 kubieke meter steen verwerkt. De bouw moet minstens 80 jaar hebben geduurd en de kosten moeten overweldigend zijn geweest; misschien wel overeenkomstig het Birmaanse gezegde: ‘de grote Pagode is voltooid, het land is geruïneerd...’

De tempel is waarschijnlijk ongeveer een eeuw in gebruik geweest en vervolgens verlaten zonder dat duidelijk is waarom. In dezelfde tijd vond een grote uitbarsting plaats van de Merapi en de Borobudur werd bedolven onder een enorme berg as en bleef eeuwenlang verborgen.





De Borobudur is herontdekt in 1814 en in de jaren erna voor een groot deel blootgelegd. In deze jaren werd er veel vernietigd en gestolen. Pas in de twintigste eeuw ontdekte kapitein/majoor der Genie Theodoor van Erp dat de Borobudur is gebouwd als een kwetsbare mantel over een zandheuvel heen. Regenwater drong door de zachte steen en daardoor verzakte de tempel.Door de twee wereldoorlogen was er geen geld en geen mogelijkheid om de Borobudur echt te restaureren. Dat gebeurde wel van 1973 tot 1984 en werd toen deels betaald door de Unesco dat het monument op de Werelderfgoedlijst plaatste.


Meer foto's van de Borobudur

vrijdag 12 september 2008

Wanneer wordt de baby begraven?

Hoera, ik heb kaarten gewonnen voor Dirty Dancing. Vier stuks en alle vijf willen we er heen. Dat kan, maar de juffrouw aan de andere kant van de lijn kan niet garanderen dat de vijfde persoon naast de andere vier kan zitten. Dat snap ik niet en zij ook niet, maar het is nou eenmaal zo. Ik bestel toch maar het vijfde kaartje en krijg twee dagen later twee enveloppen; een met vier kaartjes en een met één kaartje. Rij 24, stoel 16 t/m 22. Vijf plaatsen naast elkaar. De logica ontgaat me totaal, maar ik ben er wel blij mee.
Renate en Roos gaan met de trein, wij nemen Merette mee met de auto. Of Jamai mee doet? Nee, die doet niet mee. Jim dan? Ook niet. Wie dan wel? Ik moet bekennen dat ik geen flauw idee heb, maar niet iemand die ze kent.
Of ze wel een boekje mag? Tuurlijk. Van elke musical of voorstelling waar we heen gaan kopen we een boekje. Vroeger een simpel programmaboekje, tegenwoordig een prachtig uitgevoerd souvenirboekje met veel foto’s. Heerlijk voor haar om het verhaal te kunnen vertellen (want met haar beperkte taalgebruik komt ze meestal niet verder dan ‘leuk’ als antwoord op de vraag hoe iets is geweest. Terwijl ze er echt heel veel meer van weet, maar het niet kan verwoorden) en om nog lekker te kunnen nagenieten. Goed bestede euro’s dus.
We kopen een boekje en zoeken onze plaatsen op. Wij kennen het verhaal allemaal, maar zij eigenlijk helemaal niet. En het blijkt een tikje moeilijker dan Hello Dolly of Grease (die wat haar betreft al helemaal geslaagd waren vanwege het meedoen van Jamai, respectievelijk Jim). Ze kijkt ingespannen naar het toneel en lacht nauwelijks. Op mijn vraag of ze het mooi vindt reageert ze een tikje geïrriteerd. Ze heeft al haar aandacht en energie nodig om het verhaal te kunnen volgen en dan moet je niet tegen haar praten.
Dan komt het verhaal van de danseres die zwanger is en het kindje niet wil. Dat begrijpt ze niet: het is toch leuk als je zwanger bent. ‘Soms niet’, legt haar oudste zus uit. ‘Soms zijn mama’s er niet blij mee.’ Ze fronst, maar zegt niks.



Dan is het pauze. Ze loopt mee de zaal uit en vraagt: ‘Wanneer is de begrafenis van de baby?’ Want de baby is weg en uit de verdrietige scene er om heen heeft ze donders goed begrepen dat het kindje niet meer leeft.
Renate zegt dat ze het niet weet, dat we eerst maar verder gaan kijken.
Ze geniet van het tweede deel, dat wat spectaculairder is dan het eerste. Bovendien merkt ze aan het publiek – dat stukken uit de film herkent er daar op reageert – dat het erg gewaardeerd wordt. Daar is ze wel gevoelig voor. Al met al hebben we een heerlijke avond.
Over de baby heeft ze het niet meer, maar ik ben wel heel benieuwd hoe haar verhaal de komende tijd zal zijn als ze aan de hand van de foto’s vertelt waar het verhaal over ging. Want Merette kennende komt ze hier nog wel op terug. En dan hebben we nog heel wat uit te leggen, want tot nog toe is ze ervan uitgegaan dat baby’tjes altijd welkom zijn. Soms zou ik willen dat ze een tikje minder snel dit soort dingen oppikt.
Dat een simpel avondje uit zulke levenslessen kan meegeven...

woensdag 10 september 2008

Desa

We hebben al prachtige dingen gezien van Java, maar willen ook zo heel graag ‘gewoon’ wat van het platteland- en stadsleven zien. René en ik hebben in Bandung en Yogyakarta wel even rondgewandeld, en dat was leuk, maar smaakte wel naar meer. Albert heeft het in zijn oren geknoopt: als we de tempeldag achter de rug hebben vraagt hij of we belangstelling hebben om met de andung (paard en wagen) de volgende dag een desa te bezoeken. Die ligt in de buurt van de Borobudur en daar kunnen we heen als we onze bagage in het hotel hebben afgeleverd. Dat hebben we en vooral Merette is bij voorbaat al helemaal gelukkig als ze hoort dat we met paard en wagen op stap gaan!


Dus rijden we na de Wajangpoppenlunch meteen door naar Manohara. We hebben alle bagage in een kleine koffer of tas gestopt omdat de bus niet heel dicht bij de kamers van het complex kan komen. En sjouwen met je bagage? Dat doe je niet.
Het is een laagbouwcomplex. De kamers liggen verspreid over een groot terrein aan de voet van de Borobudur. Heel simpel, dat wel (Hoewel we later horen dat de andere helft van de familie in een verbouwde en dus luxere vleugel zit. Wat niet wegneemt dat in alle kamers de koelkast niet werkt, er weinig wam water is en ook niet alle lampjes doen wat ze moeten doen. Dat hebben we nog niet gehad sinds we hier zijn aangekomen.)
We rijden met de bus naar Balai Desa Candirejo Bersatu. Volgens onze gids is het een eco desa. Ze zijn bijna helemaal selfsupporting, en de bewoners vormen een hechte gemeenschap.
Voor onze ogen ontrolt zich een landschap dat past in de tijd dat mijn vader hier woonde. De desa ligt hoog boven een rivier. Als we op het randje van de heuvel staan om in de diepe de rivier te zien beneemt het uitzicht je de adem. Zó mooi!
Met de paarden en wagens rijden we door het dorp. Alle kinderen (en dat zijn er heel erg veel) zwaaien uitbundig.



Ook de volwassenen zijn buitengewoon vriendelijk. We kijken in een tapioca kroepoek fabriekje (lees: een schuurtje met een paar potten en pannen). De kroepoek voor vandaag is al klaar, maar we mogen nog wel proeven. Heerlijk, we bestellen meteen een paar zakken voor onderweg.
We zien hoe mensen rondom hun huisjes bezig zijn: ze ruimen wat op, halen kinderen binnen (het loopt tegen de avond), staan gezellig te kletsen en maken al met al een zeer relaxte indruk.
We krijgen de gemeenschapsruimte te zien; er staan gamelaninstrumenten en onder begeleiding van de gids mag de hele familie een liedje spelen (het bord met cijfertjes dat al klaar staat doet vermoeden dat we niet de enige toeristen zijn die hier een kijkje nemen). Een paar dorpsbewoners die het deuntje kennen begeleiden de Sluiseman-Nieuwenhuis Gamelan Orchestra en dan klinkt het nog heel aardig.

We zien buiten wat er allemaal groeit (bananen natuurlijk, maar ook jack fruit, papaya’s, kokosnoten, doerians en zelfs een rode ananas). Hier geldt: gooi een pit op de grond en volgend jaar is het een boom.
We eindigen in een andere gemeenschapsruimte: met thee, lumpur, pisang lontong, kwee lapis en meer lekkers. Fijn dat Albert inmiddels precies weet wat glutenvrij is.
Als het gaat schemeren rijden we terug, uitbundig nagezwaaid door de vrolijke kindjes.
Een idyllisch plekje, ver van alle stress, drukte en gejacht van onze moderne wereld. We vragen ons af: zouden we er willen wonen? Eigenlijk denk ik niet dat we er zouden kunnen aarden… Maar het was prachtig om te zien!


Meer foto's van de desa

vrijdag 5 september 2008

Mag ik even klagen?

Nee, niet over Indonesië, dat komt morgen weer aan de beurt. En daar heb ik niks over te klagen. Maar nu MOET ik even zeuren.
Ik collecteer. Zo af en toe. Ik heb er een ongelooflijke hekel aan en zie er elke keer als een berg tegenop. Onzin natuurlijk, want het is al met al in een uurtje of twee gebeurd en dan kan ik er weer een jaar tegen. (Wat deze collecte betreft want ik heb er nog een paar, die komen ook elk jaar terug. Tja. )

Deze week is de collecte voor het KWF. Ik loop mijn eigen huizenblok en een straat erachter. Allemaal koopwoningen. Bijna allemaal twee auto’s voor deur (ok geen SUV, gewoon een kleintje erbij, maar toch). Een bloemlezing van de reacties:

‘Ik heb geen klein geld in huis…’
‘Nee, mijne man hij doet dat altijd met eh…rekening ja?’
‘Ik kan mijn portemonnee niet vinden...’
‘Ik doe niet aan collectes.’
‘Wij gireren altijd.’
‘Ik woon hier niet.’
‘Ik ben de oppas.’
‘Mijn ouders zijn er niet.’

Nog erger: Met een stalen gezicht een muntje van 5 cent in de collectebus doen. De deur niet open doen terwijl je er wel bent. Door het raampje kijken en een gebaar maken van ‘Ga weg!’ En de meest onbegrijpelijke reactie is een man die al een beweging maakt om zijn portemonnee te pakken, hoort dat het om kankerbestrijding gaat en dan zegt: ‘Oh nee, daar doe ik niet aan mee!’ (Die laatste fascineert mij: ik zou hem willen vragen waarom niet. Maar ja, ik heb er uiteindelijk niks mee te maken en iedereen heeft het recht om wel of niet te doneren en wel of niet zijn deur open te doen.)

De hele week hoor ik Pieter van de Hoogenband zijn vriend en zwemcollega Maarten van Weijden aanmoedigen in zijn laatste meters op weg naar de gouden medaille op de tien kilometer zwemmen. Maarten is genezen van kanker. Als er nooit geld was binnen gebracht door al die collectanten was dat misschien niet gebeurd. Voor een heel dierbare, lieve vriendin was alle onderzoek te laat. Maar terwijl ik met mijn collectebus trapje op trapje af loop, is ze wel heel weer even heel dichtbij.
Dus zeg ik straks - als ik de bus inlever en mij wordt gevraagd of ik volgend jaar weer meedoe – dapper: ‘Tuurlijk, je belt me wel hè?’

woensdag 3 september 2008

Kraton, waterpaleis en jawel…een tempel

We hebben nog een halve dag in Yogyakarta te goed voor we langzamerhand richting de Borobudur gaan.
Dat geeft ons in elk geval de gelegenheid de Kraton en het Waterpaleis te bezoeken. We beginnen met z’n vijven, de rest van de familie slaapt uit.
Het Kraton Ngayogyakarta Hadiningrat is het paleis van de sultan. We zijn er amper binnen of Renate en Roosmarijn zijn omringd door Javaanse toeristen die met ze op de foto willen. Op een gegeven moment moeten we er zo ongeveer vandoor rennen om nog tijd over te houden om het paleis nog te kunnen bezoeken. We hebben een gids die Nederlands spreekt. Nou ja, spreekt. Ze heeft een keurig verhaaltje van buiten geleerd en dat lepelt ze op. Wordt ze daarin gestoord dan begint ze simpelweg overnieuw. Het is wel heel grappig om te horen.
Duidelijk wordt meteen dat de negende sultan (Allah hebbe zijn ziel) mateloos populair is geweest. In een supertempo worden we langs zijn kinderfoto’s, zijn scoutinguniform, zijn kookgerei, zijn fotoapparatuur en talloze foto’s en onderscheidingen van de beste man gesleept.


Het paleis is een prachtig voorbeeld van 18e eeuwse architectuur en wordt nog steeds gebruikt voor officiële ontvangsten. De tiende sultan heeft er nog een woonverblijf. (Hij was niet thuis, de buitenlampen brandden niet...)

Na ruim een uur hebben we alle gebouwen van de Kraton gezien. We zoeken de bus op en rijden naar de Taman Sari, het Waterpaleis. Ooit een enorm complex in een kunstmatig meer. Het meer is verdwenen. Er zijn nog een paar delen van over o.a. het leuke zwembad van de sultan. Hij liet er zijn harem lekker badderen, zocht een dame uit die hem die dag wel beviel en zij mocht dan in zijn eigen zwembadje komen, uit het zicht van de andere dames en de kinderen.
We treffen een man die vraagt of we de onderwatermoskee willen zien. En dat willen we natuurlijk wel. Het is een onderdeel van het oorspronkelijke waterpaleis en heeft ook altijd – deels - onder het meer gelegen. De Samur Gumuling (ronde put) is oorspronkelijk waarschijnlijk geen moskee geweest.
Het is een sober geheel van gangen en trappen, mooi om te zien. We leren een nieuwe Indonesische uitdrukking: hati hati (voorzichtig) kepala (hoofd) = pas op je hoofd. Want de gangen en poorten zijn niet echt berekend op onze lengte. De gids brengt ons keurig terug naar waar wij het Waterpaleis zijn binnengegaan. Gelukkig maar, want zelf waren we de weg al lang kwijtgeraakt.

Tijd voor de lunch. En oh, wat is het toch fijn om een goede gids bij je te hebben. Albert brengt ons naar een restaurant waar een Wajang Kulit voorstelling aan de gang is. Een spannend ontvoeringsverhaal (denken wij) begeleid door echte Gamelanmuziek. Leuk om te zien hoe zo’n voorstelling in zijn werk gaat. Merette snapt nu ook waar de Wajangpoppen voor zijn!

Na de lunch gaan we naar een… tempel! Ik ben de naam even kwijt, maar het is een tempel met een enorm Boeddhabeeld erin. In plaats van een kaarsje steken we hier een wierookstokje aan en gaan er maar van uit dat de rest van het ritueel wel ongeveer hetzelfde zal zijn. De boeddha is erg mooi.

Buiten staat een enorme boom. Zijn wortels hangen in de lucht. Een echte Tarzanboom dus. En dat moeten we even uitproberen…

Dan rijden we door naar Manohora, een dorpje aan de voet van de Borobudur. Daar overnachten we zodat we de volgende ochtend om half vijf naar de bovenste verdieping van deze enorme tempel (jawel) kunnen klimmen om de zon te zien opgaan.

Meer foto’s van de Kraton, het waterpaleis en de rest van deze dag

maandag 1 september 2008

Engelse les

Als we net het Prambanancomplex binnen zijn melden zich een paar studenten bij Roos en Renate. Ze willen graag hun Engels oefenen en of ze bereid zijn een beetje met ze te praten? Een van hen heeft een enorm woordenboek bij zich om te laten zien dat het hem ernst is. Wij weten niet zo goed wat we ervan moeten denken: is het serieus? Of moeten we straks betalen voor de diensten van een guide die we niet wilden?
De jongens zijn behoorlijk vasthoudend en knopen steeds opnieuw een praatje aan. Ze zijn bepaald niet vervelend, maar blijven wel strak in de buurt.
Dan komen er een paar schoolkinderen op ons af. In uitermate keurig ingestudeerd Engels vragen ze of ze ons een paar vragen mogen stellen. Ze krijgen namelijk Engels op school en moeten nu van de teacher oefenen op toeristen om hun spreekvaardigheid te verbeteren.
Het mag. Wat we van de Prambanan vinden? Kennen we het verhaal (als je nee zegt, krijg je het in onverstaanbaar schattig Engels opgelepeld)? Zijn we op vakantie? Waar komen we vandaan? Holland? Ohhh, Belanda! Of we dan ook maar een Nederland liedje willen zingen…
Alle antwoorden worden keurig genoteerd. En natuurlijk moeten we met ze op de foto. Tot onze verbazing blijken al deze kids de meest mooie mobieltjes op zak te hebben…
Roosmarijn zijn we inmiddels kwijt. Ze blijkt op haar hurken te zitten tussen een groep schoolkinderen van een jaar of 7. Ook zij moeten hun Engels oefenen. Onder het goedkeurend oog van de juf geeft ze voor het eerst van haar leven Engelse les. Omdat ze zich met haar 1.78 meter sowieso al heel lang voelt hier en bij deze kleintjes nog veel meer, is ze maar op haar hurken gaan zitten. En verdwenen tussen de schooluniformpjes.

De studenten lopen met ons mee tot we – een paar uur later en een aantal tempels verder – weer in onze bus stappen. Engelse boeken zijn heel duur in Indonesië en van de televisie hoeven ze het niet te hebben als het om de Engelse taal gaat. En dus is het voor schoolkinderen en studenten inderdaad heel gewoon om dan maar met toeristen te gaan praten. Kunnen ze toch een beetje oefenen.
En nee, ze hoefden helemaal geen geld, ze vonden het gewoon heel erg leuk om met ons mee te lopen en hun Engels te oefenen…