vrijdag 30 mei 2014

Help! Mijn kleine broertje wordt 50!


Het is 1964. Ik woon, met mijn ouders, in een jaren 30 woning in de President Steynstraat in Deventer. Opa en oma (en tante Jeanne) op een steenworp afstand, een tweede oma op fietsafstand in de binnenstad en aantal ooms, tantes (en dus neven en nichten) in de buurt.
Ik ben zes jaar en enig kind. Geen idee waarom, want ik wil best een zusje. Maar het is gewoon een feit.
Op een avond zit ik klaar voor mijn dagelijkse wasbeurt. Op het aanrecht, want een badkamer heeft het huis (dan nog) niet. Dus is het wassen geblazen in de keuken. Billetjes op het aanrecht, voeten in de gootsteen en een emaillen bak (ja, zo’n gele met zo’n groen randje) met water en zeep om mee gewassen te worden.




Mijn moeder erbij met een washandje. Dan zegt ze: ‘Zal ik je eens een geheimpje vertellen?’ En op mijn ongetwijfeld gretige ‘Ja’, fluistert ze in mijn oor: ‘Je krijgt een broertje of een zusje!’.
Ik weet eigenlijk niet meer wat ik toen dacht of voelde. Maar als mijn vader thuiskomt ren ik op hem af en roep: ‘Papa, papa, weet je het al? Ik krijg een broertje of een zusje!’ Papa weet het al, maar ik denk dat hij het spelletje heeft meegespeeld en zich blij verrast heeft getoond.
De maanden erna ga ik steevast ’s morgens vroeg naar de slaapkamer van mijn ouders met maar een vraag: ‘Is het kindje er al?’ In de laatste weken (ik heb alleen geen idee dat dat de laatste weken zijn) zitten mijn ouders naast elkaar op de rand van het bed en bewonderen de dikke buik, waar het kindje in huist, maar nee, het is er nog niet.
Dan is het 29 mei, rond een uur of 12. Ik loop van school naar huis (ja, dat mocht ik toen alleen, geen enkel probleem). Oma staat me op te wachten bij de bushalte (die heeft er niks mee te maken, maar het beeld van die bushalte en mijn oma met een zakdoek in haar ene hand geklemd staat me zo helder voor ogen) en zegt: ‘Je hebt een broertje, maar ik weet niet meer hoe hij heet, ik moet even op het briefje kijken.’ Raoul Remco is toch een redelijk exotische naam.
Remco is geboren in het ziekenhuis en met opa mag ik mee kijken. Op de kraamafdeling is een ruimte met glas en allemaal kleine bedjes erachter. Een verpleegster (met mondkapje) doet de deur op een kiertje en opa bast: ‘Nieuwenhuis’. De verpleegster haalt een bundeltje baby op en houdt het voor het raam. Mijn broertje! Maar ik zie hem nauwelijks en de glaswand blijft er tussen: ik mag hem niet aanraken, stel je voor!
Twee dagen later wordt hij gedoopt; in de Mariakerk, in een ruimte achter in de kerk waar de doopvont staat. Peetoom en peettante erbij, mijn katholieke omaatje en mijn vader en ik. Misschien zijn er meer mensen, maar dat weet ik niet meer. Mijn moeder is ‘gewoon’ in het ziekenhuis.
Als pastoor Schopman (en ja, er zijn ook heel aardige, lieve pastoors en hij is er een van) water over het kleine babyhoofdje heeft gegoten kijkt hij me aan, overhandigt me een schone doek en zegt: ‘Zo, dan mag jij zijn hoofdje afdrogen!’ Ik denk niet dat de man ooit geweten heeft hoe geweldig ik dat vind: het is voor mij de eerste keer dat ik mijn broertje aan mag raken en zijn babyluchtje op kan snuiven. In het ziekenhuis blijft tien dagen lang de glaswand tussen ons in.
Van de eerste zomer weet ik nog dat ik hem af en toe de fles mag geven, maar alleen als hij op een grote blauwe handdoek (met de B van Baby er op) midden op tafel ligt. Vasthouden mag ik hem dan nog niet. Ook weet ik dat hij vaak in de kinderwagen achter het huis werd gelegd in het zonnetje en dat mijn moeder apetrots is op zijn stevige, bruine babybeentjes.
Het is 29 mei 2014. De koudste 29 mei ooit. We vieren de 50e verjaardag van mijn kleine broertje. In Vianen, met familie en vrienden. Met heerlijk eten en natuurlijk heerlijke wijn. En buiten, want een man of 60 past nou eenmaal niet zo heel makkelijk in een huis.
En ja, ik vraag me af: waar is de tijd gebleven? Mijn kleine broertje 50, mijn oudste dochter 30, mijn moeder bijna 80. En ik? Ik pas gewoon niet bij mijn leeftijd…